ECLI:NL:HR:2001:AB1050
Hoge Raad
- Cassatie
- R. Herrmann
- H.A.M. Aaftink
- P.C. Kop
- W.H. Heemskerk
- Rechtspraak.nl
Ontbinding arbeidsovereenkomst en cassatieprocedure
In deze zaak heeft verzoeker tot cassatie, [verzoeker], op 11 juni 1999 een verzoekschrift ingediend bij het Kantongerecht te Amsterdam met het verzoek om ontbinding van zijn arbeidsovereenkomst met IFA Exploitatie Maatschappij Benzinestations Amsterdam B.V. De ontbinding werd verzocht wegens wijziging van omstandigheden, met een verzoek om een vergoeding van ƒ 98.027,84 bruto. IFA heeft het verzoek bestreden. De Kantonrechter heeft op 23 juli 1999 de arbeidsovereenkomst ontbonden met ingang van 1 september 1999 en een vergoeding van ƒ 40.000,-- bruto toegekend aan [verzoeker].
IFA ging in hoger beroep bij de Rechtbank te Amsterdam. De Rechtbank heeft op 7 juni 2000 de beschikking van de Kantonrechter vernietigd voor zover deze een vergoeding van ƒ 40.000,-- bruto aan [verzoeker] toekende, en heeft de ontbindingsvergoeding vastgesteld op ƒ 30.000,--. Tegen deze beschikkingen heeft [verzoeker] cassatie ingesteld. De Advocaat-Generaal E.M. Wesseling-van Gent heeft geconcludeerd tot verwerping van het beroep tegen de tussenbeschikking van de Rechtbank en tot niet-ontvankelijkheid van [verzoeker] in zijn beroep tegen de eindbeschikking.
De Hoge Raad heeft op 6 april 2001 het beroep tegen de beschikking van de Rechtbank van 16 februari 2000 verworpen en [verzoeker] niet-ontvankelijk verklaard in zijn beroep tegen de eindbeschikking van de Rechtbank van 7 juni 2000. De Hoge Raad oordeelde dat de klachten van [verzoeker] geen grond opleverden voor doorbreking van het rechtsmiddelenverbod, en dat de eerdere beslissingen van de Rechtbank in stand blijven. Deze uitspraak bevestigt de noodzaak van zorgvuldigheid in de behandeling van arbeidsovereenkomsten en de rol van de rechter in het waarborgen van hoor en wederhoor.