ECLI:NL:HR:2001:AB1050

Hoge Raad

Datum uitspraak
6 april 2001
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
R00/105HR
Instantie
Hoge Raad
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Cassatie
Rechters
  • R. Herrmann
  • H.A.M. Aaftink
  • P.C. Kop
  • W.H. Heemskerk
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Ontbinding arbeidsovereenkomst en cassatieprocedure

In deze zaak heeft verzoeker tot cassatie, [verzoeker], op 11 juni 1999 een verzoekschrift ingediend bij het Kantongerecht te Amsterdam met het verzoek om ontbinding van zijn arbeidsovereenkomst met IFA Exploitatie Maatschappij Benzinestations Amsterdam B.V. De ontbinding werd verzocht wegens wijziging van omstandigheden, met een verzoek om een vergoeding van ƒ 98.027,84 bruto. IFA heeft het verzoek bestreden. De Kantonrechter heeft op 23 juli 1999 de arbeidsovereenkomst ontbonden met ingang van 1 september 1999 en een vergoeding van ƒ 40.000,-- bruto toegekend aan [verzoeker].

IFA ging in hoger beroep bij de Rechtbank te Amsterdam. De Rechtbank heeft op 7 juni 2000 de beschikking van de Kantonrechter vernietigd voor zover deze een vergoeding van ƒ 40.000,-- bruto aan [verzoeker] toekende, en heeft de ontbindingsvergoeding vastgesteld op ƒ 30.000,--. Tegen deze beschikkingen heeft [verzoeker] cassatie ingesteld. De Advocaat-Generaal E.M. Wesseling-van Gent heeft geconcludeerd tot verwerping van het beroep tegen de tussenbeschikking van de Rechtbank en tot niet-ontvankelijkheid van [verzoeker] in zijn beroep tegen de eindbeschikking.

De Hoge Raad heeft op 6 april 2001 het beroep tegen de beschikking van de Rechtbank van 16 februari 2000 verworpen en [verzoeker] niet-ontvankelijk verklaard in zijn beroep tegen de eindbeschikking van de Rechtbank van 7 juni 2000. De Hoge Raad oordeelde dat de klachten van [verzoeker] geen grond opleverden voor doorbreking van het rechtsmiddelenverbod, en dat de eerdere beslissingen van de Rechtbank in stand blijven. Deze uitspraak bevestigt de noodzaak van zorgvuldigheid in de behandeling van arbeidsovereenkomsten en de rol van de rechter in het waarborgen van hoor en wederhoor.

Uitspraak

6 april 2001
Eerste Kamer
Rek.nr. R00/105HR
Hoge Raad der Nederlanden
Beschikking
in de zaak van:
[Verzoeker], wonende te [woonplaats],
VERZOEKER tot cassatie,
advocaat: mr. G. Jairam,
t e g e n
IFA EXPLOITATIE MAATSCHAPPIJ BENZINESTATIONS AMSTERDAM B.V., gevestigd te Amsterdam,
VERWEERSTER in cassatie,
advocaat: mr. E. Grabandt.
1. Het geding in feitelijke instanties
Met een op 11 juni 1999 ter griffie van het Kantongerecht te Amsterdam ingediend verzoekschrift heeft verzoeker tot cassatie - verder te noemen: [verzoeker] - zich gewend tot de Kantonrechter aldaar en ontbinding verzocht van de arbeidsovereenkomst wegens aan verweerster in cassatie - verder te noemen: IFA - te verwijten wijziging van omstandigheden met toekenning aan verzoeker van een vergoeding groot ƒ 98.027,84 bruto.
IFA heeft het verzoek bestreden.
De Kantonrechter heeft, na op 13 juli 1999 een mondelinge behandeling te hebben gehouden, bij beschikking van 23 juli 1999 de arbeidsovereenkomst tussen partijen met ingang van 1 september 1999 ontbonden met toekenning van een vergoeding van ƒ 40.000,-- bruto, een en ander strekkende tot aanvulling van door [verzoeker] te ontvangen uitkeringen dan wel elders verdiend loon.
Tegen deze beschikking heeft IFA hoger beroep ingesteld bij de Rechtbank te Amsterdam.
Na een tussenbeschikking van 16 februari 2000 waarbij de Rechtbank voortzetting van de mondelinge behandeling heeft gelast, heeft de Rechtbank bij eindbeschikking van 7 juni 2000 het vonnis van de Kantonrechter vernietigd voor zover daarbij een vergoeding van ƒ 40.000,-- bruto aan [verzoeker] is toegekend en, opnieuw rechtdoende, de aan [verzoeker] toekomende ontbindingsvergoeding op ƒ 30.000,-- bepaald.
De beschikkingen van de Rechtbank zijn aan deze beschikking gehecht.
2. Het geding in cassatie
Tegen de beschikkingen van de Rechtbank van 16 februari 2000 en van 7 juni 2000 heeft [verzoeker] beroep in cassatie ingesteld. Het cassatierekest is aan deze beschikking gehecht en maakt daarvan deel uit.
IFA heeft verzocht het beroep te verwerpen.
De conclusie van de Advocaat-Generaal E.M. Wesseling-van Gent strekt tot verwerping van het beroep voorzover dat is gericht tegen de tussenbeschikking van de Rechtbank van 16 februari 2000 en tot niet-ontvankelijkheid van [verzoeker] in zijn beroep voor zover dat gericht is tegen de eindbeschikking van de Rechtbank van 7 juni 2000.
3. Beoordeling van de middelen gericht tegen de tussenbeschikking van de Rechtbank van 16 februari 2000
3.1 Het gaat in dit geding om de ontbinding van een arbeidsovereenkomst tussen [verzoeker] en IFA op de voet van art. 7:685 BW. In haar voormelde tussenbeschikking heeft de Rechtbank geoordeeld dat de Kantonrechter bij de totstandkoming van zijn beschikking het beginsel van hoor en wederhoor heeft geschonden en vervolgens een datum bepaald voor voortzetting van de mondelinge behandeling, waar de tweede grief van IFA aan de orde komt welke zich richt tegen de door de Kantonrechter aan [verzoeker] toegekende ontbindingsvergoeding van ƒ 40.000,--.
3.2 De tegen voormelde beschikking in de middelen 1 - 3 aangevoerde klachten kunnen niet tot cassatie leiden. Zulks behoeft, gezien art. 101a RO, geen nadere motivering nu de klachten niet nopen tot beantwoording van rechtsvragen in het belang van de rechtseenheid of de rechtsontwikkeling.
4. Beoordeling van de ontvankelijkheid van het beroep tegen de eindbeschikking van de
Rechtbank
[Verzoeker] kan niet ontvangen worden in zijn beroep voor zover dit is gericht tegen de eindbeschikking van de Rechtbank, nu de tegen die beschikking gerichte middelen 4 en 5 geen klachten bevatten die grond kunnen opleveren voor doorbreking van het rechtsmiddelenverbod.
5. Beslissing
De Hoge Raad:
verwerpt het beroep tegen de beschikking van de Rechtbank te Amsterdam van 16 februari 2000;
verklaart [verzoeker] niet-ontvankelijk in zijn beroep tegen de beschikking van die Rechtbank van 7 juni 2000.
Deze beschikking is gegeven door de raadsheren R. Herrmann, als voorzitter, H.A.M. Aaftink en P.C. Kop, en in het openbaar uitgesproken door de raadsheer W.H. Heemskerk op 6 april 2001.