ECLI:NL:HR:2001:AB1062
Hoge Raad
- Cassatie
- F.H.J. Mijnssen
- W.H. Heemskerk
- R. Herrmann
- H.A.M. Aaftink
- A. Hammerstein
- Rechtspraak.nl
Cassatie over de terugbetaling van een renteloze lening aan de Staat door een huisarts en de gevolgen van arbeidsongeschiktheid
In deze zaak heeft de Hoge Raad op 13 april 2001 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure tussen [eiseres], een huisarts, en de Staat der Nederlanden. De eiseres had de Staat gedagvaard voor het Kantongerecht te 's-Gravenhage, waarbij zij veroordeling tot betaling van ƒ 3.534,-- vorderde, vermeerderd met wettelijke rente. De Kantonrechter had de Staat veroordeeld tot betaling, maar de Rechtbank te 's-Gravenhage vernietigde dit vonnis en wees de vorderingen van de eiseres af. De eiseres ging in cassatie tegen dit vonnis.
De Hoge Raad oordeelde dat de Rechtbank terecht had geoordeeld dat de regeling van de partiële kwijtschelding van de lening geen indirecte discriminatie tussen mannen en vrouwen met zich meebracht. De Hoge Raad concludeerde dat de Rechtbank voldoende had gemotiveerd dat er geen sprake was van een aanzienlijk hoger percentage vrouwen dat door de regeling werd getroffen. De Hoge Raad bevestigde dat de uitleg van de overeenkomst van geldlening door de Rechtbank niet onbegrijpelijk was en dat de stelling van de eiseres over de kwijtschelding niet gegrond was.
De Hoge Raad verwierp het beroep van de eiseres en veroordeelde haar in de kosten van het geding in cassatie, die aan de zijde van de Staat werden begroot op ƒ 632,20 aan verschotten en ƒ 3.000,-- voor salaris. Dit arrest is gewezen door de vice-president en vier raadsheren, en openbaar uitgesproken door raadsheer W.H. Heemskerk.