ECLI:NL:HR:2001:AB1064
Hoge Raad
- Cassatie
- P. Neleman
- W.H. Heemskerk
- J.B. Fleers
- H.A.M. Aaftink
- A. Hammerstein
- Rechtspraak.nl
Vernietiging van het arrest van het Gerechtshof te 's-Gravenhage inzake huurovereenkomst en schadevergoeding
In deze zaak heeft de Hoge Raad op 13 april 2001 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure tussen B.V. Zeehavenbedrijf Dordrecht (ZHD) en OMYA GmbH. ZHD had OMYA gedagvaard voor de Rechtbank te Dordrecht, waarbij zij een vordering tot schadevergoeding van ƒ 5.992.000,-- had ingesteld, vermeerderd met wettelijke rente. De Rechtbank heeft ZHD in een tussenvonnis van 21 augustus 1996 tot bewijs toegelaten, maar uiteindelijk haar vordering afgewezen in een eindvonnis van 20 augustus 1997. ZHD heeft hoger beroep ingesteld bij het Gerechtshof te 's-Gravenhage, dat op 16 maart 1999 het hoger beroep niet-ontvankelijk heeft verklaard. ZHD heeft vervolgens cassatie ingesteld tegen dit arrest.
De Hoge Raad heeft in zijn beoordeling vastgesteld dat het Gerechtshof de vordering van ZHD onterecht had gekwalificeerd als een huurovereenkomst. De Hoge Raad oordeelde dat de overeenkomst tussen partijen niet als een huurovereenkomst kon worden aangemerkt, maar als een overeenkomst sui generis. Dit oordeel was van essentieel belang voor de beslissing van het Hof, dat had geleid tot de conclusie dat de vordering tot de kennisneming van de kantonrechter behoorde. De Hoge Raad heeft het arrest van het Gerechtshof vernietigd en de zaak verwezen naar het Gerechtshof te Amsterdam voor verdere behandeling.
De Hoge Raad heeft OMYA bovendien veroordeeld in de kosten van het geding in cassatie, die aan de zijde van ZHD zijn begroot op ƒ 742,20 aan verschotten en ƒ 3.500,-- voor salaris. De uitspraak van de Hoge Raad benadrukt het belang van de juiste kwalificatie van overeenkomsten in het civiele recht en de gevolgen daarvan voor de rechtsgang.