18 mei 2001
Eerste Kamer
Rek.nrs. R00/019HR en R00/020HR
Hoge Raad der Nederlanden
in de zaak met Rek.nr. R00/019HR:
1. [Verzoekster 1], wonende te [woonplaats], Andorra,
2. [Verzoekster 2], wonende te [woonplaats], België,
3. [Verzoekster 3], wonende te [woonplaats], Australië,
4. [Verzoeker 4], wonende te [woonplaats], Madagaskar,
5. [Verzoeker 5], wonende te [woonplaats], Spanje,
6. [Verzoekster 6], wonende te [woonplaats], Spanje,
7. [Verzoeker 7], wonende te [woonplaats], Spanje,
in hun hoedanigheid van erfgenamen van [erflater A],
VERZOEKERS tot cassatie, incidenteel verweerders,
advocaat: mr. P. Garretsen,
1. [Verweerder 1], wonende te [woonplaats],
2. [Verweerder 2], wonende te [woonplaats], in zijn hoedanigheid van bijzondere curator van [..],
3. [Verweerder 3], wonende te [woonplaats],
4. [Verweerder 4], wonende te Costa Rica,
VERWEERDERS in cassatie, incidenteel verzoekers,
advocaat: mr. B. Winters,
5. [De notaris], wonende te [woonplaats],
niet verschenen.
en in de zaak met Rek.nr. R00/020HR:
[De notaris], wonende te [woonplaats],
VERZOEKER tot cassatie, incidenteel verweerder,
advocaat: mr. R.S. Meijer,
1. [Verweerder 1], wonende te [woonplaats],
2. [Verweerder 2], wonende te [woonplaats], in zijn hoedanigheid van bijzondere curator van [..],
3. [Verweerder 3], wonende te [woonplaats],
4. [Verweerder 4], wonende te Costa Rica,
VERWEERDERS in cassatie, incidenteel verzoekers,
advocaat: mr. B. Winters,
1. [Verweerster 1], wonende te [woonplaats], Andorra,
2. [Verweerster 2], wonende te [woonplaats], België,
3. [Verweerster 3], wonende te [woonplaats], Australië,
4. [Verweerder 4], wonende te [woonplaats], Madagaskar,
5. [Verweerder 5], wonende te [woonplaats], Spanje,
6. [Verweerster 6], wonende te [woonplaats], Spanje,
7. [Verweerder 7], wonende te [woonplaats], Spanje,
in hun hoedanigheid van erfgenamen van [erflater A],
VERWEERDERS in cassatie,
niet verschenen.
1. Het geding in feitelijke instanties in de zaken R00/019HR en R00/020 HR
Met een op 8 januari 1999 ter griffie van het Kantongerecht te ¢s-Gravenhage ingediend verzoekschrift hebben verweerders in cassatie sub 1 tot en met 4 in de zaak R00/019HR - verder te noemen: [de erven B] - zich gewend tot de Kantonrechter aldaar en verzocht - voor zover in cassatie van belang (onder 3) - verzoekers tot cassatie in de zaak R00/019HR - verder te noemen: de erven [A] -, zowel gezamenlijk als ieder voor zich, te veroordelen om binnen de termijn van acht dagen na de betekening van de te dezen te wijzen beschikking:
3. de staat van de boedelbeschrijving van de nalatenschap van de erflater in te leveren op straffe van een dwangsom van ƒ 30.000,-- per dag voor iedere dag dat zij na afloop van de termijn daarmee in gebreke blijven, welke dwangsom eveneens zal zijn verbeurd indien al aanstonds of in een later stadium blijkt dat aan de boedelbeschrijving vermogensbestanddelen ontbreken die tot de nalatenschap behoren of zouden kunnen behoren, met de daarbij behorende geldelijke waarderingen, al dan niet uitgedrukt in een maximumwaarde en een minimumwaarde, of dat de boedelbeschrijving onjuist of onvolledig is, dan wel als in strijd met de waarheid moet worden aangemerkt.
De erven [A] hebben geen verweer gevoerd.
De Kantonrechter heeft bij beschikking van 3 maart 1999 het gevorderde toegewezen.
Tegen deze beschikking hebben de erven [A] hoger beroep ingesteld bij de Rechtbank te ¢s-Gravenhage.
[De erven B] hebben een verweerschrift ingediend.
Met een op 26 oktober 1999 ter griffie van de Rechtbank te ¢s-Gravenhage ingediend verweerschrift ex artikel 429q lid 4 jo 429h lid 1 Rv. heeft verzoeker tot cassatie in de zaak R00/020HR - verder te noemen: de notaris - zich gewend tot die Rechtbank en verzocht de beschikking van de Kantonrechter van 3 maart 1999 te vernietigen en opnieuw rechtdoende, voor zover in cassatie van belang, vast te stellen dat het verzochte sub 3 van het inleidend verzoekschrift alleen toegewezen kan worden voor wat betreft in Nederland aanwezige vermogensbestanddelen, en zonodig op straffe van een dwangsom die, althans in enige mate, in verhouding staat tot de omvang van de te verwachten nalatenschap en die bovendien gemaximeerd is.
[De erven B] hebben bij verweerschrift geconcludeerd de notaris in zijn vorderingen niet-ontvankelijk te verklaren, dan wel die vorderingen als ongegrond en onbewezen af te wijzen.
De Rechtbank heeft bij beschikking van 9 december 1999 (in beide zaken): (a) de beschikking van de Kantonrechter bekrachtigd voor zover de erven [A], zowel gezamenlijk als ieder voor zich, is bevolen om binnen een termijn van acht dagen na betekening van de beschikking de staat van boedelbeschrijving van de nalatenschap van de erflater in te leveren bij de griffie van het Kantongerecht te ¢s-Gravenhage op straffe van een dwangsom van ƒ 30.000,-- per dag, (b) verstaan dat de op te maken boedelbeschrijving zich alleen tot de zich in Nederland bevindende boedelbestanddelen uitstrekt en (c) voor het overige de beschikking van 3 maart 1999 vernietigd.
De beschikking van de Rechtbank is aan deze beschikking gehecht.
2.1 Het geding in cassatie in de zaak R00/019HR
Tegen de beschikking van de Rechtbank hebben de erven [A] beroep in cassatie ingesteld. [De erven B] hebben incidenteel cassatieberoep ingesteld. Het cassatierekest en het verweerschrift, tevens inhoudende incidenteel cassatieberoep, zijn aan deze beschikking gehecht en maken daarvan deel uit.
Partijen hebben over en weer verzocht het beroep te verwerpen.
De conclusie van de Advocaat-Generaal L. Strikwerda strekt tot niet-ontvankelijkverklaring van de erven [A] in hun principaal beroep voor zover het berust op de middelen I, III, en IV, en tot verwerping van het beroep voor het overige, en in het incidenteel beroep tot vernietiging van de bestreden beschikking en tot afdoening van de zaak door de Hoge Raad, zoals nader omschreven in de conclusie onder 43.
De advocaat van de erven [A] heeft bij brief van 22 maart 2001 op die conclusie gereageerd.
2.2 Het geding in cassatie in de zaak R00/020HR
Tegen de beschikking van de Rechtbank heeft de notaris beroep in cassatie ingesteld. [De erven B] hebben incidenteel beroep in cassatie ingesteld. Het cassatierekest en het verweerschrift, tevens inhoudende incidenteel cassatieberoep, zijn aan deze beschikking gehecht en maken daarvan deel uit.
Partijen hebben over en weer verzocht het beroep te verwerpen.
De conclusie van de Advocaat-Generaal L. Strikwerda strekt tot niet-ontvankelijkverklaring van de notaris in zijn principaal beroep voor zover het berust op de middelonderdelen 2, 3 en 4, en tot verwerping van het beroep voor het overige, en in het incidenteel beroep tot vernietiging van de bestreden beschikking en tot afdoening van de zaak door de Hoge Raad, zoals nader omschreven in de conclusie onder 60.
De advocaat van de notaris heeft bij brief van 7 maart 2001 op die conclusie gereageerd.
3.1 Op 30 juli 1997 is te [woonplaats] (Spanje) overleden [erflater A], laatstelijk wonende te [woonplaats]. Op 5 augustus 1997 is ter griffie van de Rechtbank verklaard dat de nalatenschap van [erflater A] niet anders wordt aanvaard dan onder het voorrecht van boedelbeschrijving.
3.2 Bij verzoekschrift van 8 januari 1999 hebben [de erven B] de Kantonrechter te 's-Gravenhage onder meer verzocht, kort weergegeven en voor zover in cassatie van belang, de erven [A], zowel gezamenlijk als ieder voor zich te veroordelen om binnen 8 dagen na betekening van de te wijzen beschikking de staat van boedelbeschrijving van de nalatenschap van de erflater op te maken, op straffe van een dwangsom van ƒ 30.000,-- per dag voor iedere dag dat zij na afloop van de termijn daarmee in gebreke blijven, welke dwangsom eveneens verbeurd zal zijn, indien de boedelbeschrijving onjuist of onvolledig is of als in strijd met de waarheid moet worden aangemerkt.
De Kantonrechter heeft bij beschikking van 3 maart 1999 dit verzoek toegewezen. De Rechtbank heeft de beschikking van de Kantonrechter bekrachtigd, voor zover dit verzoek is toegewezen, met dien verstande dat het bevel tot boedelbeschrijving zich alleen tot de zich in Nederland bevindende boedelbestanddelen uitstrekt. Tegen laatstgenoemde beschikking hebben in de zaak R00/019 de erven [A] principaal beroep en [de erven B] incidenteel beroep ingesteld; in de zaak R00/020 heeft de notaris principaal beroep ingesteld en [de erven B] incidenteel beroep.
3.3 Bij de beoordeling van de middelen moet het volgende worden vooropgesteld. De bekrachtiging door de Rechtbank van de beschikking van de Kantonrechter, voor zover het verzoek is toegewezen, komt erop neer dat de Rechtbank op de voet van art. 672 Rv. een bevel tot boedelbeschrijving heeft gegeven. Ingevolge lid 1 van dit artikel staat tegen een dergelijk bevel geen hogere voorziening open. Dit is anders voor zover de middelen klachten inhouden die kunnen leiden tot doorbreking van het rechtsmiddelenverbod.
4. Beoordeling van de middelen in het principale beroep in de zaak R00/019
4.1 De middelen I en III bevatten geen klachten die kunnen leiden tot een doorbreking van het rechtsmiddelenverbod. In zoverre moeten de erven [A] derhalve niet-ontvankelijk worden verklaard in hun beroep.
4.2 Middel II bestrijdt het oordeel van de Rechtbank dat de Kantonrechter zich bevoegd kon achten van het verzoek kennis te nemen (rov. 5.3.1 en 5.3.2). Het middel is tevergeefs voorgesteld. Bij gebreke van een Nederland bindende verdragsbepaling die betrekking heeft op de bevoegdheid van een verzoek als het onderhavige kennis te nemen, heeft de Rechtbank met juistheid geoordeeld dat de Kantonrechter zich op grond van art. 672 in verbinding met art. 429c leden 14 en 15 Rv. bevoegd kon achten, nu, naar in cassatie niet is bestreden, de erflater de Nederlandse nationaliteit had en de nalatenschap zich in elk geval ten dele in Nederland bevindt. Ook indien juist zou zijn, zoals het middel aanvoert, dat op de vereffening van de nalatenschap Spaans recht van toepassing is, behoefde dit niet tot een ander oordeel te leiden.
4.3 Gelet op het hierna in de laatste alinea van 5.5 overwogene hebben de erven [A] geen belang meer bij middel IV en behoeft het derhalve geen behandeling.
5. Beoordeling van het middel in het incidentele beroep in de zaak R00/019
5.1 De onderdelen IV en VI bevatten geen klachten die kunnen leiden tot een doorbreking van het rechtsmiddelenverbod. In zoverre moeten [de erven B] derhalve niet-ontvankelijk worden verklaard in hun beroep.
5.2 Onderdeel I, dat zich keert tegen hetgeen de Rechtbank in rov. 5.1.2 - 5.1.4 van haar beschikking heeft overwogen en beslist, faalt. Het oordeel van de Rechtbank dat de in deze rechtsoverwegingen vermelde omstandigheden niet meebrengen dat de beschikking van de Kantonrechter reeds vóór 15 maart 1999 aan de erven [A] bekend is geworden, berust op een louter feitelijke waardering die in cassatie niet op juistheid kan worden getoetst, en is niet onbegrijpelijk.
5.3 Onderdeel II bestrijdt het oordeel van de Rechtbank dat de notaris als belanghebbende kan worden beschouwd (rov. 5.1.5). In aanmerking genomen dat de Kantonrechter, overeenkomstig het verzoek van [de erven B], ook een dwangsom heeft verbonden aan een onjuist, onvolledig of in strijd met de waarheid opgemaakte boedelbeschrijving, en dat de erven [A] de notaris aansprakelijk hebben gesteld voor schade die zij zouden lijden als gevolg van fouten in de boedelbeschrijving, moet worden aangenomen dat de uitkomst van de procedure voor de notaris tot een specifiek en concreet nadeel zou kunnen leiden in zijn betrekking tot de erven [A], tegen wie het bevel tot boedelbeschrijving is verzocht (vgl. HR 25 oktober 1991, nr. 7932, NJ 1992, 149). In het licht van dit een en ander geeft het oordeel van de Rechtbank niet blijk van een onjuiste rechtsopvatting. Het is zozeer verweven met waarderingen van feitelijke aard dat het in cassatie verder niet op juistheid kan worden getoetst. Het is ook niet onbegrijpelijk.
5.4 In rov. 5.2.5 van haar beschikking heeft de Rechtbank overwogen dat moet worden aangenomen dat voor de oproeping van de in het buitenland wonende belanghebbenden de regels van het Haags Betekeningsverdrag van 15 november 1965, Trb. 1966, 91, moeten worden gevolgd. Onderdeel III, dat dit oordeel bestrijdt met een rechtsklacht, is tevergeefs voorgesteld, omdat het oordeel juist is.
5.5 Onderdeel V keert zich tegen het oordeel van de Rechtbank dat het bevel tot boedelbeschrijving zich alleen tot zich in Nederland bevindende boedelbestanddelen kan uitstrekken.
Het onderdeel is gegrond. De wet biedt geen aanknopingspunt voor de door de Rechtbank aangenomen beperking. Veeleer valt een argument voor het tegendeel af te leiden uit art. 674, aanhef en onder 2º, Rv., welke bepaling inhoudt dat de boedelbeschrijving een korte beschrijving van "alle tot de boedel behorende goederen en schulden" zal omvatten. Bovendien kan de opvatting van de Rechtbank voor de praktijk tot moeilijkheden leiden, indien bestanddelen van de boedel zich bevinden in verschillende landen die niet noodzakelijkerwijs bekend behoeven te zijn aan degenen die een boedelbeschrijving verlangen.
Hetgeen in de vorige alinea is overwogen brengt mee dat de beschikking van de Rechtbank, voor zover zij voormelde beperking betreft, moet worden vernietigd. De Hoge Raad kan zelf de zaak afdoen. Met vernietiging van de beschikking van de Kantonrechter en de beschikking van de Rechtbank zal de Hoge Raad het bevel opnieuw formuleren. De Hoge Raad acht geen termen aanwezig om een dwangsom op te leggen.
6. Beoordeling van het middel in het principale beroep in de zaak R00/020
Gelet op het hiervoor in de laatste alinea van 5.5 overwogene heeft de notaris geen belang meer bij dit middel en behoeft het derhalve geen behandeling.
7. Beoordeling van het middel in het incidentele beroep in de zaak R00/020
Het middel is geheel gelijkluidend aan het in het incidentele beroep in de zaak R00/019 voorgestelde middel. Dienaangaande verwijst de Hoge Raad derhalve naar hetgeen hiervoor in 5.1 - 5.5 is overwogen.
De Hoge Raad:
in de zaak R00/019:
in het principale beroep:
verklaart de erven [A] niet-ontvankelijk in hun beroep, voor zover het berust op de middelen I en III;
verwerpt het beroep voor het overige;
in het incidentele beroep:
verklaart [de erven B] niet-ontvankelijk in hun beroep, voor zover het berust op de onderdelen IV en VI;
verwerpt het beroep voor zover het berust op de onderdelen I, II en III;
vernietigt de beschikking van de Rechtbank te 's-Gravenhage van 9 december 1999;
vernietigt de beschikking van de Kantonrechter te 's-Gravenhage van 3 maart 1999;
beveelt de erven [A], zowel gezamenlijk als ieder voor zich, binnen een termijn van twee maanden na de betekening van deze beschikking van de Hoge Raad de staat van boedelbeschrijving van de op 30 juli 1997 overleden [erflater A] in te leveren bij de griffie van het kantongerecht te 's-Gravenhage;
wijst het meer of anders verzochte af;
in de zaak R00/020:
in het principale beroep:
verwerpt het beroep;
in het incidentele beroep:
verklaart [de erven B] niet-ontvankelijk in hun beroep, voor zover het berust op de onderdelen IV en VI;
verwerpt het beroep voor zover het berust op de onderdelen I, II en III.
Deze beschikking is gegeven door de vice-president P. Neleman als voorzitter en de raadsheren R. Herrmann, A.E.M. van der Putt-Lauwers, O. de Savornin Lohman en A. Hammerstein, en in het openbaar uitgesproken door de raadsheer W.H. Heemskerk op 18 mei 2001.