ECLI:NL:HR:2001:AB1697
Hoge Raad
- Cassatie
- F.H.J. Mijnssen
- W.H. Heemskerk
- J.B. Fleers
- O. de Savornin Lohman
- A. Hammerstein
- Rechtspraak.nl
Nietigverklaring van overeenkomsten op basis van de Wet voorkeursrecht gemeenten
In deze zaak heeft de Gemeente Utrecht op 9 april 1998 een verzoekschrift ingediend bij de Rechtbank te Utrecht, waarin zij verzocht om de nietigverklaring van bepaalde rechtshandelingen, specifiek de transacties tussen verzoekers tot cassatie, [verzoeker 1] en [verzoeker 2], die plaatsvonden op of omstreeks 18 of 20 februari 1998. De Gemeente baseerde haar verzoek op artikel 26 van de Wet voorkeursrecht gemeenten (Wvg). Verzoeker 1 heeft het verzoek bestreden, waarna de Gemeente op 30 juni 1998 een aanvullend verzoekschrift indiende om ook andere overeenkomsten nietig te verklaren. De Rechtbank heeft op 16 december 1998 verzoekster tot cassatie sub 4, [verzoekster 4], in de gelegenheid gesteld haar standpunt kenbaar te maken, en heeft uiteindelijk op 21 juli 1999 het verzoek afgewezen.
De Gemeente heeft vervolgens hoger beroep ingesteld bij het Gerechtshof te Amsterdam, dat op 30 maart 2000 de eerdere beschikkingen heeft vernietigd en de gewraakte overeenkomsten nietig heeft verklaard. Verzoekers tot cassatie hebben hiertegen beroep in cassatie ingesteld. De Hoge Raad heeft de beschikking van het Gerechtshof vernietigd en het geding verwezen naar het Gerechtshof te 's-Gravenhage voor verdere behandeling. De Hoge Raad oordeelde dat het Hof een onjuiste rechtsopvatting had gehanteerd en dat de regiefunctie van de Gemeente niet voldoende was onderbouwd. De Gemeente is veroordeeld in de kosten van het geding in cassatie, die zijn begroot op ƒ 525,-- aan verschotten en ƒ 3.000,-- voor salaris.