ECLI:NL:HR:2001:AB1788

Hoge Raad

Datum uitspraak
11 april 2001
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
36381
Instantie
Hoge Raad
Type
Uitspraak
Procedures
  • Cassatie
Rechters
  • R.J.J. Jansen
  • F.W.G.M. van Brunschot
  • D.G. van Vliet
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Cassatie over de vaststelling van verlies in de inkomstenbelasting en willekeurige afschrijving

In deze zaak gaat het om een beroep in cassatie van belanghebbende X tegen de uitspraak van het Gerechtshof te 's-Gravenhage van 28 juni 2000, nr. BK-99/817, betreffende de beschikking van de Inspecteur inzake de vaststelling van het verlies van het jaar 1997. De Inspecteur had aan belanghebbende een aanslag in de inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen van nihil opgelegd, uitgaande van een belastbaar inkomen van ƒ 10.503. Op 19 januari 1999 heeft de Inspecteur de beschikking inzake het verlies van het jaar 1997 vastgesteld op nihil, welke beschikking na bezwaar door de Inspecteur is gehandhaafd. Belanghebbende heeft hiertegen beroep ingesteld bij het Hof, dat de uitspraak van de Inspecteur heeft bevestigd. Tegen deze uitspraak heeft belanghebbende cassatie ingesteld.

De Hoge Raad heeft in zijn beoordeling de vraag behandeld of willekeurige afschrijving op de door belanghebbende overgenomen bedrijfsmiddelen mogelijk is. Het Hof had geoordeeld dat dit niet het geval is. De Hoge Raad bevestigt dit oordeel en stelt dat bij geruisloze doorschuiving op de voet van artikel 17 van de Wet op de inkomstenbelasting 1964 degene die de onderneming voortzet, de fiscale positie van degene die de onderneming overdraagt, dient te continueren. Willekeurige afschrijving is geen stelsel van afschrijving, maar een faciliteit die onder bepaalde voorwaarden kan worden toegepast. De Hoge Raad concludeert dat belanghebbende niet kan kiezen voor willekeurige afschrijving, omdat hij in beginsel het door zijn voorganger gevolgde winstbepalingsstelsel overneemt.

De Hoge Raad heeft geen termen aanwezig geacht voor een veroordeling in de proceskosten en verklaart het beroep ongegrond. Dit arrest is uitgesproken op 11 april 2001 door de vice-president R.J.J. Jansen, met de raadsheren F.W.G.M. van Brunschot en D.G. van Vliet, in tegenwoordigheid van de waarnemend griffier J.M. van Hooff.

Uitspraak

Nr. 36381
11 april 2001
gewezen op het beroep in cassatie van X te Z tegen de uitspraak van het Gerechtshof te 's-Gravenhage van 28 juni 2000, nr. BK-99/817, betreffende na te melden beschikking als bedoeld in artikel 51a, lid 1, van de Wet op de inkomstenbelasting 1964 inzake de vaststelling van het verlies van het jaar 1997.
1. Beschikking, bezwaar en geding voor het Hof
Aan belanghebbende is voor het jaar 1997 een aanslag in de inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen van nihil opgelegd, uitgaande van een belastbaar inkomen van ƒ 10.503.
Met dagtekening 19 januari 1999 heeft de Inspecteur bij beschikking inzake vaststelling van het verlies van het jaar 1997 het bedrag van het verlies van dat jaar vastgesteld op nihil. De beschikking is, na daartegen gemaakt bezwaar, bij uitspraak van de Inspecteur gehandhaafd.
Belanghebbende is tegen die uitspraak in beroep gekomen bij het Hof.
Het Hof heeft de uitspraak van de Inspecteur bevestigd. De uitspraak van het Hof is aan dit arrest gehecht.
2. Geding in cassatie
Belanghebbende heeft tegen 's Hofs uitspraak beroep in cassatie ingesteld. Het beroepschrift in cassatie is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
De Staatssecretaris van Financiën heeft een verweerschrift ingediend.
3. Beoordeling van het middel
3.1. Het Hof heeft geoordeeld dat willekeurige afschrijving op de door belanghebbende in het kader van een geruisloze doorschuiving op de voet van artikel 17 van de Wet op de inkomstenbelasting 1964 (tekst 1997; hierna: de Wet) overgenomen bedrijfsmiddelen niet mogelijk is.
3.2. Voorzover het middel zich tegen 's Hofs hiervóór in 3.1 vermelde oordeel richt, faalt het. Bij doorschuiving op de voet van artikel 17 van de Wet wordt naar luid van die bepaling degene aan wie de onderneming is overgedragen voor het bepalen van de winst uit onderneming geacht in de plaats te zijn getreden van degene die de onderneming heeft overgedragen. Aangezien de faciliteit van willekeurige afschrijving deel uitmaakt van de bepalingen met betrekking tot de winst uit onderneming, geldt dat degene die de onderneming voortzet, met betrekking tot de geruisloos doorgeschoven bedrijfsmiddelen voor wat betreft de willekeurige afschrijving geacht wordt de fiscale positie van degene die de onderneming overdraagt, te dier zake te continueren. Slechts voorzover bij degene die de onderneming overdraagt, nog niet geëffectueerde aanspraken op willekeurige afschrijving bestonden, is voor degene aan wie de onderneming wordt overgedragen willekeurige afschrijving op de door hem overgenomen bedrijfsmiddelen mogelijk. Deze situatie doet zich in casu echter niet voor.
3.3. Het middel faalt ook voor het overige. Ingevolge de geruisloze doorschuiving neemt belanghebbende in beginsel het door zijn voorganger gevolgde winstbepalingsstelsel over. Hij mag deze gedragslijn wijzigen indien goed koopmansgebruik dit rechtvaardigt. Zulks betekent echter niet dat het hem zou vrijstaan te kiezen voor willekeurige afschrijving. De willekeurige afschrijving is immers niet een stelsel van afschrijving maar een faciliteit die, indien is voldaan aan de gestelde voorwaarden, met betrekking tot bepaalde bedrijfsmiddelen kan worden toegepast, ongeacht het door de ondernemer gevolgde afschrijvingsstelsel.
4. Proceskosten
De Hoge Raad acht geen termen aanwezig voor een veroordeling in de proceskosten.
5. Beslissing
De Hoge Raad verklaart het beroep ongegrond.
Dit arrest is gewezen door de vice-president R.J.J. Jansen als voorzitter, en de raadsheren F.W.G.M. van Brunschot en D.G. van Vliet, in tegenwoordigheid van de waarnemend griffier J.M. van Hooff, en in het openbaar uitgesproken op 11 april 2001.