ECLI:NL:HR:2001:AB2237

Hoge Raad

Datum uitspraak
22 juni 2001
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
C99/265HR
Instantie
Hoge Raad
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Cassatie
Rechters
  • P. Neleman
  • A.E.M. van der Putt-Lauwers
  • H.A.M. Aaftink
  • O. de Savornin Lohman
  • P.C. Kop
  • W.H. Heemskerk
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Aansprakelijkheid van de Gemeente en derden na brand in restaurant

In deze zaak hebben eisers tot cassatie, het echtpaar [C+D] en de vennootschap D.D.I.A.L. SA, de Gemeente Hilversum en andere partijen gedagvaard voor de Rechtbank te Amsterdam, na een brand in restaurant Boeddha op 24 november 1988. De eisers vorderden schadevergoeding, onder meer van de Gemeente, [verweerder E] en Plameco, op basis van wanprestatie en onrechtmatige daad. De Rechtbank wees de vorderingen af, waarna eisers in hoger beroep gingen bij het Gerechtshof te Amsterdam. Het Hof bekrachtigde het vonnis van de Rechtbank, wat leidde tot cassatie door eisers.

De Hoge Raad oordeelde dat de Gemeente niet aansprakelijk was voor de brand, omdat er onvoldoende bewijs was dat de Gemeente nalatig was in haar controle op brandveiligheid. De Gemeente had in 1983 het restaurant gecontroleerd en er waren geen feiten gepresenteerd die erop wezen dat de situatie sindsdien was verslechterd. De aansprakelijkheid van [verweerder E] werd afgewezen omdat de overeenkomst met Kwang Kung B.V. was gesloten en niet met hem persoonlijk. De Hoge Raad verwierp het cassatieberoep en veroordeelde eisers in de kosten van het geding.

De uitspraak benadrukt de noodzaak van bewijs bij claims van onrechtmatige daad en de verantwoordelijkheden van gemeenten in het kader van brandveiligheid. De beslissing van de Hoge Raad bevestigt de eerdere uitspraken van de lagere rechters en onderstreept het belang van zorgvuldigheid in het bewijs van schade en aansprakelijkheid.

Uitspraak

22 juni 2001
Eerste Kamer
Nr. C99/265HR
Hoge Raad der Nederlanden
Arrest
in de zaak van:
1. [Eiser A], wonende te [woonplaats], Frankrijk,
2. [Eiseres B], wonende te [woonplaats],
Frankrijk,
EISERS tot cassatie,
advocaat: mr. A.L.C.M. Oomen,
t e g e n
1. DE GEMEENTE HILVERSUM, gevestigd te Hilversum,
VERWEERDER in cassatie,
advocaat: mr. R.S. Meijer,
2. [Verweerder E], wonende te [woonplaats],
3. PLAMECO B.V. gevestigd te Zeist,
VERWEERDERS in cassatie,
niet verschenen.
1. Het geding in feitelijke instanties
Eisers tot cassatie [eiser] c.s., het echtpaar [C+D] en de vennootschap naar Frans recht D.D.I.A.L. SA - verder gezamenlijk te noemen: [eiser] c.s. - hebben bij exploit van 27 april 1993 onder meer verweerders in cassatie - verder ook te noemen: de Gemeente c.s. - gedagvaard voor de Rechtbank te Amsterdam en veroordeling van de Gemeente, [verweerder E] en Plameco, gezamenlijk en afzonderlijk, gevorderd tot vergoeding aan [eiser] c.s. onder aftrek van hetgeen van de brandassuradeur werd ontvangen, van de schade nader op te maken bij staat naar het Franse recht.
De Gemeente, [verweerder E] en Plameco hebben de vorderingen bestreden.
De Rechtbank heeft bij vonnis van 27 maart 1996 de vorderingen afgewezen.
Tegen dit vonnis hebben [eiser] c.s. hoger beroep ingesteld bij het Gerechtshof te Amsterdam.
Nadat het Hof bij tussenarrest van 4 december 1997 de zaak naar de rol had verwezen voor het nemen van een akte tot het verstrekken van inlichtingen aan de zijde van de Gemeente, heeft het Hof bij eindarrest van 22 april 1999 het bestreden vonnis bekrachtigd.
Het eindarrest van het Hof is aan dit arrest gehecht.
2. Het geding in cassatie
Tegen het eindarrest van het Hof hebben [eiser] c.s. beroep in cassatie ingesteld. De cassatiedagvaarding is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
De Gemeente heeft geconcludeerd tot verwerping van het beroep. Het echtpaar [C+D] en D.D.I.A.L. SA hebben hun cassatieberoep ter terechtzitting van 5 november 1999 ingetrokken.
Tegen de niet verschenen [verweerder E] en Plameco is verstek verleend.
De zaak is voor de Gemeente toegelicht door mr. T.H. Tanja-van den Broek, advocaat bij de Hoge Raad.
De conclusie van de Advocaat-Generaal J. Spier strekt tot verwerping van het beroep voorzover het is gericht tegen [verweerder E] en tot vernietiging van het bestreden arrest voor het overige en tot verwijzing van de zaak naar het Hof te 's-Gravenhage.
Mr. T.H. Tanja-van den Broek heeft bij brief van 12 april 2001 op deze conclusie gereageerd.
3. Beoordeling van de middelen
3.1 [Eiser] c.s. dineerden op 24 november 1988 in het restaurant Boeddha aan de Soestdijkerstraatweg 42a te Hilversum. Tijdens het diner brak in het restaurant brand uit. Eerst stond een groot droogboeket dat bijna tot het plafond reikte in brand. Het vuur verspreidde zich razendsnel langs het plafond. Door de brand zijn doden en gewonden gevallen.
3.2 [Eiser] c.s. hebben tegen onder meer de verweerder in cassatie de hiervoor onder 1 vermelde vorderingen ingesteld. Zij hebben daaraan, samengevat weergegeven, het volgende ten grondslag gelegd. Zij hebben het "publieke aanbod" van het restaurant om daar te dineren aanvaard. Terwijl zij aan het dineren waren brak brand uit.
De brand levert wanprestatie op van Kwang Kung B.V., de vennootschap die restaurant Boeddha exploiteerde; tevens heeft deze onrechtmatig gehandeld. [Verweerder E] is aansprakelijk als bestuurder van Kwang Kung.
De Gemeente is aansprakelijk wegens "onzorgvuldige en/of nalatige uitoefening van haar publieke taak om burgers tegen brand te beveiligen." In 1983 werd het restaurant voor het laatst gecontroleerd op brandveiligheid en op het voldoen aan de brandveiligheidsvoorschriften. De Gemeente heeft niet gecontroleerd of een aanvankelijk geplande verbouwing had plaatsgevonden en of deze op brandveilige wijze was uitgevoerd. Er is voorts geen brandweerverklaring afgegeven.
Tevens wordt gesteld dat het volstrekt ongeschikte spanplafond in het restaurant, waarlangs het vuur zich zou hebben verspreid het merk van Plameco droeg en dat Plameco de producent ervan is en als zodanig voor de ondeugdelijkheid van het plafond aansprakelijk is.
3.3 De Rechtbank heeft de vorderingen afgewezen. Zij heeft daartoe, samengevat weergegeven, overwogen dat [eiser] c.s. niet hebben geconcretiseerd en niet aannemelijk hebben gemaakt dat zij daadwerkelijk schade hebben geleden, mede in aanmerking genomen dat zij reeds een bedrag aan schadevergoeding van de verzekeraar hadden ontvangen.
3.4 Het Hof heeft bij tussenarrest van 4 december 1997 onder meer nadere inlichtingen verzocht van de Gemeente omtrent de inhoud en de betekenis van de ten tijde van de brand geldende Brandveiligheidsverordening, de betekenis van een gebruiksvergunning ex art. 71 van de Brandveiligheidsverordening en de conseqenties van het ontbreken daarvan, en een eventueel beleid ten aanzien van de toekenning van een dergelijke vergunning.
3.5 In zijn eindarrest van 22 april 1999 heeft het Hof als volgt geoordeeld.
Ten aanzien van [verweerder E] heeft het Hof geoordeeld dat hij niet aansprakelijk is wegens de gestelde wanprestatie, nu de overeenkomst is gesloten met Kwang Kung B.V. en niet met [verweerder E] in persoon. Onvoldoende is voorts komen vast te staan dat het materiaal waarvan het plafond was vervaardigd brandgevaarlijk was en zo ja, dat [verweerder E] daarmee bekend was of behoorde te zijn (rov. 2.10 en 2.11). De vordering, voorzover gericht tegen [verweerder E] en tegen Plameco, dient naar het oordeel van het Hof te worden afgewezen.
Met betrekking tot de gestelde aansprakelijkheid van de Gemeente heeft het Hof geoordeeld dat noch art. 71 van de Brandveiligheidsverordening, noch enige andere bepaling van deze verordening, de Gemeente verplicht tot ingrijpen indien de rechthebbende op een inrichting de in 's Hofs arrest genoemde kennisgeving niet heeft gedaan. Het door de Gemeente gevoerde beleid, zoals dit door haar is toegelicht, noopte niet tot actief ingrijpen in het onderhavige geval. Hierbij is naar 's Hofs oordeel ook van belang dat de Gemeente het restaurant in 1983 op brandveiligheid heeft gecontroleerd en dat [eiser] c.s. onvoldoende feiten en omstandigheden hebben gesteld en te bewijzen hebben aangeboden, waaruit volgt dat dit onderzoek niet goed is uitgevoerd en/of dat later voor de brandveiligheid nadelige wijzigingen in de situatie zijn aangebracht die de Gemeente tot een nader onderzoek aanleiding hadden behoren te geven en die, indien een gebruiksvergunning zou zijn aangevraagd, tot weigering daarvan of tot het treffen van andere maatregelen hadden geleid of kunnen leiden (rov. 2.15).
Het Hof heeft het vonnis van de Rechtbank bekrachtigd.
3.6 Het vierde middel is gericht tegen 's Hofs in rov. 2.15 van zijn arrest gegeven oordeel. Het bevat de klacht dat het Hof, door de aansprakelijkheid van de Gemeente c.s. af te wijzen en daartoe te overwegen zoals het Hof in rov. 2.15 heeft gedaan en door na te laten iets te overwegen omtrent het al dan niet in zijn oordeel betrekken van de inhoud van de laatste akte van de Gemeente van 26 november 1998, waarop [eiser] c.s. niet meer hebben kunnen en mogen reageren, het recht heeft geschonden.
3.7 Het middel wordt tevergeefs voorgesteld, nu de inhoud van de door [eiser] c.s. genoemde, door de Gemeente genomen, akte niet anders kan worden begrepen dan als een herhaling door de Gemeente van hetgeen tevoren in het geding, op voor [eiser] c.s. kenbare wijze, was aangevoerd. Het Hof behoefde [eiser] c.s. niet in de gelegenheid te stellen op de bedoelde akte te reageren, alvorens het tot zijn oordeel kwam.
3.8 Ook de overige middelen kunnen niet tot cassatie leiden. Zulks behoeft, gezien art. 101a RO, geen nadere motivering nu de middelen niet nopen tot beantwoording van rechtsvragen in het belang van de rechtseenheid of de rechtsontwikkeling.
4. Beslissing
De Hoge Raad:
verwerpt het beroep;
veroordeelt [eiser] c.s. in de kosten van het geding in cassatie, tot op deze uitspraak aan de zijde van de Gemeente c.s. begroot op ƒ 632,20 aan verschotten en ƒ 3.000,-- voor salaris.
Dit arrest is gewezen door de vice-president P. Neleman als voorzitter en de raadsheren A.E.M. van der Putt-Lauwers, H.A.M. Aaftink, O. de Savornin Lohman en P.C. Kop, en in het openbaar uitgesproken door de raadsheer W.H. Heemskerk op 22 juni 2001.