ECLI:NL:HR:2001:AB2310

Hoge Raad

Datum uitspraak
27 juni 2001
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
36459
Instantie
Hoge Raad
Type
Uitspraak
Procedures
  • Cassatie
Rechters
  • G.J. Zuurmond
  • F.W.G.M. van Brunschot
  • D.G. van Vliet
  • P. Lourens
  • C.B. Bavinck
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Cassatie van de Staatssecretaris van Financiën inzake de vaststelling van het aanloopverlies van X B.V. voor het jaar 1993

In deze zaak gaat het om een beroep in cassatie van de Staatssecretaris van Financiën tegen een uitspraak van het Gerechtshof te Leeuwarden. De zaak betreft de vaststelling van het aanloopverlies van het jaar 1993 voor X B.V. De Inspecteur had het aanloopverlies vastgesteld op f 73.803, maar het Hof heeft deze beschikking vernietigd en het aanloopverlies vastgesteld op f 147.640. De Staatssecretaris heeft hiertegen cassatie ingesteld.

De Hoge Raad heeft in zijn beoordeling vastgesteld dat de feiten zoals door het Hof zijn vastgesteld, niet in cassatie kunnen worden getoetst. De Hoge Raad heeft de overeenkomst van 1 maart 1990 tussen belanghebbende en haar directeur in ogenschouw genomen, waarin een pensioenverplichting is vastgelegd. De beloning van de directeur, die bij het bereiken van de 62-jarige leeftijd zou worden uitgekeerd, is door belanghebbende als onderdeel van de pensioengrondslag beschouwd, wat heeft geleid tot een verhoging van de pensioenverplichting tot f 300.026.

De Hoge Raad oordeelt dat de vaststellingen van het Hof, dat belanghebbende een verplichting is aangegaan jegens haar directeur, niet onbegrijpelijk zijn en dat het middel van de Staatssecretaris faalt. De Hoge Raad heeft geen termen aanwezig geacht voor een veroordeling in de proceskosten en heeft het beroep ongegrond verklaard. De uitspraak is openbaar uitgesproken op 27 juni 2001.

Uitspraak

Nr. 36459
27 juni 2001
JV
gewezen op het beroep in cassatie van de Staatssecretaris van Financiën tegen de uitspraak van het Gerechtshof te Leeuwarden van 7 juli 2000, nr. 106/97, betreffende na te melden aan X B.V. te Z afgegeven beschikking als bedoeld in artikel 21, lid 4, van de Wet op de vennootschapsbelasting 1969 (tekst 1993) inzake de vaststelling van het aanloopverlies van het jaar 1993.
1. Beschikking, bezwaar en geding voor het Hof
De Inspecteur heeft, gelijktijdig met het vaststellen van de aan belanghebbende opgelegde aanslag in de vennootschapsbelasting voor het jaar 1993, het bedrag van het aanloopverlies van dat jaar bij beschikking vastgesteld op f 73.803. De beschikking is, na daartegen gemaakt bezwaar, bij uitspraak van de Inspecteur gehandhaafd.
Belanghebbende is tegen die uitspraak in beroep gekomen bij het Hof.
Het Hof heeft de uitspraak van de Inspecteur vernietigd en het aanloopverlies vastgesteld op f 147.640. De uitspraak van het Hof is aan dit arrest gehecht.
2. Geding in cassatie
De Staatssecretaris heeft tegen ´s Hofs uitspraak beroep in cassatie ingesteld. Het beroepschrift in cassatie is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
Belanghebbende heeft een verweerschrift ingediend.
De Staatssecretaris heeft een conclusie van repliek ingediend.
3. Beoordeling van het middel
3.1. In cassatie kan van het volgende worden uitgegaan.
Bij overeenkomst van 1 maart 1990 is belanghebbende een pensioenverplichting aangegaan jegens haar directeur. Volgens de door de Inspecteur overgelegde pensioenbrief is het pensioensalaris gelijk aan twaalf maal het overeengekomen basis maandsalaris verhoogd met de vakantietoeslag en de vaste gratificaties/ tantièmes.
Blijkens de notulen van de algemene vergadering van aandeelhouders van belanghebbende van 2 januari 1993 is aan belanghebbendes directeur voor door hem verrichte werkzaamheden een beloning toegekend van f 50.000. De beloning zal worden uitgekeerd bij het bereiken van de 62-jarige leeftijd.
Belanghebbende is ervan uitgegaan dat deze beloning tot de pensioengrondslag behoorde en heeft haar pensioenverplichting verhoogd tot een bedrag van f 300.026.
3.2. Het Hof heeft vastgesteld dat belanghebbende met haar directeur een verhoging van de pensioengrondslag is overeengekomen, dat zij aldus jegens haar directeur een verplichting is aangegaan en dat de totale verplichting is te waarderen op f 300.026, ongeacht de vraag of deze verplichting al dan niet voor het volle bedrag als pensioenverplichting is aan te merken.
3.3. Deze vaststellingen kunnen wegens hun feitelijke aard in cassatie niet op hun juistheid worden onderzocht. Zij zijn mede in het licht van de vastlegging van de verplichting in de jaarstukken, anders dan in het middel wordt betoogd, ook niet onbegrijpelijk. Het middel faalt derhalve.
4. Proceskosten
De Hoge Raad acht geen termen aanwezig voor een veroordeling in de proceskosten.
5. Beslissing
De Hoge Raad verklaart het beroep ongegrond.
Dit arrest is gewezen door de vice-president G.J. Zuurmond als voorzitter, en de raadsheren F.W.G.M. van Brunschot, D.G. van Vliet, P. Lourens en C.B. Bavinck, in tegenwoordigheid van de waarnemend griffier J.M. van Hooff, en in het openbaar uitgesproken op 27 juni 2001.
Van de Staatssecretaris van Financiën wordt ter zake van het door hem ingestelde beroep in cassatie een griffierecht geheven van f 630.