ECLI:NL:HR:2001:AB2558

Hoge Raad

Datum uitspraak
10 augustus 2001
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
C00/040HR
Instantie
Hoge Raad
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Cassatie
Rechters
  • R. Herrmann
  • H.A.M. Aaftink
  • P.C. Kop
  • W.H. Heemskerk
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Ontvankelijkheid van het cassatieberoep tegen een onbevoegdverklaring door de kantonrechter

In deze zaak hebben eisers tot cassatie, [eiser 1] en [eiseres 2], de Postbank gedagvaard voor de Kantonrechter te Amsterdam met de vordering tot betaling van een bedrag van ƒ 9.613,25, vermeerderd met wettelijke rente. De Postbank heeft een exceptie van onbevoegdheid opgeworpen en de vordering bestreden. De Kantonrechter heeft zich bij eindvonnis van 15 oktober 1999 onbevoegd verklaard en de zaak verwezen naar de Kantonrechter te 's-Gravenhage. Tegen dit eindvonnis hebben eisers cassatie ingesteld. De Hoge Raad heeft in deze zaak geoordeeld over de ontvankelijkheid van het cassatieberoep. De conclusie van de Plaatsvervangend Procureur-Generaal was dat eisers niet-ontvankelijk verklaard dienden te worden in hun beroep, omdat ingevolge artikel 157b lid 4 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering geen hogere voorziening is toegelaten tegen een vonnis waarbij een rechter van gelijke rang zich onbevoegd verklaart. De Hoge Raad heeft deze conclusie gevolgd en eisers niet-ontvankelijk verklaard in hun beroep. Tevens is eisers in de kosten van het geding in cassatie veroordeeld, die aan de zijde van de Postbank op nihil zijn begroot.

Uitspraak

10 augustus 2001
Eerste Kamer
Nr. C00/040HR
AT
Hoge Raad der Nederlanden
Arrest
in de zaak van:
1. [Eiser 1],
2. [Eiseres 2],
beiden wonende te [woonplaats],
EISERS tot cassatie,
advocaat: mr. A.J.Th. de Bree,
t e g e n
POSTBANK SCHADEVERZEKERING N.V., gevestigd te 's-Gravenhage,
VERWEERSTER in cassatie,
niet verschenen.
1. Het geding in feitelijke instantie
Eisers tot cassatie - verder te noemen: [eiser] c.s. - hebben bij exploit van 12 maart 1999 verweerster in cassatie - verder te noemen: de Postbank - gedagvaard voor de Kantonrechter te Amsterdam en gevorderd de Postbank te veroordelen tot betaling aan [eiser] c.s. gezamenlijk van een bedrag van ƒ 9.613,25, te vermeerderen met de wettelijke rente over ƒ 8.106,70 vanaf 5 maart 1999 tot aan de dag der algehele voldoening.
De Postbank heeft bij conclusie van antwoord een exceptie van onbevoegdheid opgeworpen alsmede de vordering bestreden.
De Kantonrechter heeft zich, na een tussenvonnis van 23 juli 1999, bij eindvonnis van 15 oktober 1999 in het incident onbevoegd verklaard en in de hoofdzaak de zaak verwezen naar de Kantonrechter te 's-Gravenhage.
Het eindvonnis van de Kantonrechter is aan dit arrest gehecht.
2. Het geding in cassatie
Tegen het eindvonnis van de Kantonrechter hebben [eiser] c.s. beroep in cassatie ingesteld. De cassatiedagvaarding is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
Tegen de Postbank is verstek verleend.
De zaak is voor [eiser] c.s. toegelicht door hun advocaat.
De conclusie van de Plaatsvervangend Procureur-Generaal strekt tot niet-ontvankelijkverklaring van [eiser] c.s. in hun beroep.
3. Beoordeling van de ontvankelijkheid van het beroep
3.1 Wat betreft de feiten en het verloop van de procedure verwijst de Hoge Raad naar punt 1 van de conclusie van de Plaatsvervangend Procureur-Generaal en naar het hiervoor onder 1 overwogene.
3.2 Ingevolge art. 157b lid 4 Rv. is tegen het vonnis, houdende onbevoegdverklaring, waarbij wordt verwezen naar een rechter van gelijke rang, geen hogere voorziening toegelaten. Derhalve dienen [eiser] c.s. niet-ontvankelijk te worden verklaard in hun beroep. Daaraan doet, anders dan [eiser] c.s. in cassatie betogen, niet af dat de Hoge Raad in zijn arrest van 18 juni 1993, nr. 15030, NJ 1994, 4, het cassatieberoep ontvankelijk heeft geacht tegen een vonnis waarbij de kantonrechter zich onbevoegd had verklaard, nu het in die zaak ging om het geval waarin de kantonrechter oordeelde dat hij absoluut onbevoegd was en de Hoge Raad van oordeel was dat in een zodanig geval het cassatieberoep ontvankelijk was op grond van het bepaalde in art. 100 lid 1, aanhef en onder 3°, RO.
4. Beslissing
De Hoge Raad:
verklaart [eiser] c.s. niet-ontvankelijk in hun beroep;
veroordeelt [eiser] in de kosten van het geding in cassatie, tot op deze uitspraak aan de zijde van de Postbank begroot op nihil.
Dit arrest is gewezen door de raadsheren R. Herrmann, als voorzitter, H.A.M. Aaftink en P.C. Kop, en in het openbaar uitgesproken door de raadsheer W.H. Heemskerk op 10 augustus 2001.