ECLI:NL:HR:2001:AB2558
Hoge Raad
- Cassatie
- R. Herrmann
- H.A.M. Aaftink
- P.C. Kop
- W.H. Heemskerk
- Rechtspraak.nl
Ontvankelijkheid van het cassatieberoep tegen een onbevoegdverklaring door de kantonrechter
In deze zaak hebben eisers tot cassatie, [eiser 1] en [eiseres 2], de Postbank gedagvaard voor de Kantonrechter te Amsterdam met de vordering tot betaling van een bedrag van ƒ 9.613,25, vermeerderd met wettelijke rente. De Postbank heeft een exceptie van onbevoegdheid opgeworpen en de vordering bestreden. De Kantonrechter heeft zich bij eindvonnis van 15 oktober 1999 onbevoegd verklaard en de zaak verwezen naar de Kantonrechter te 's-Gravenhage. Tegen dit eindvonnis hebben eisers cassatie ingesteld. De Hoge Raad heeft in deze zaak geoordeeld over de ontvankelijkheid van het cassatieberoep. De conclusie van de Plaatsvervangend Procureur-Generaal was dat eisers niet-ontvankelijk verklaard dienden te worden in hun beroep, omdat ingevolge artikel 157b lid 4 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering geen hogere voorziening is toegelaten tegen een vonnis waarbij een rechter van gelijke rang zich onbevoegd verklaart. De Hoge Raad heeft deze conclusie gevolgd en eisers niet-ontvankelijk verklaard in hun beroep. Tevens is eisers in de kosten van het geding in cassatie veroordeeld, die aan de zijde van de Postbank op nihil zijn begroot.