ECLI:NL:HR:2001:AB2735

Hoge Raad

Datum uitspraak
9 november 2001
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
C00/035HR
Instantie
Hoge Raad
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Cassatie
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl

Uitspraak

9 november 2001
Eerste Kamer
Nr. C00/035HR
CP
Hoge Raad der Nederlanden
Arrest
in de zaak van:
1. [Eiser 1], wonende te [woonplaats],
2. [Eiser 2], wonende te [woonplaats], Egypte,
EISERS tot cassatie,
advocaat: mr. J. Groen,
t e g e n
1. [Verweerster 1],
2. [Verweerster 2],
beiden gevestigd te [vestigingsplaats],
VERWEERSTERS in cassatie,
niet verschenen.
1. Het geding in feitelijke instanties
Eisers tot cassatie - verder te noemen: [eiser] - heeft bij exploit van 16 februari 1996 verweersters in cassatie - verder gezamenlijk ook te noemen: [verweerster] - gedagvaard voor de Rechtbank te Almelo en - na wijziging van eis - gevorderd bij vonnis, uitvoerbaar bij voorraad, [verweerster] hoofdelijk, te veroordelen aan [eiser] te voldoen een bedrag terzake schadevergoeding door de Rechtbank ex aequo et bono vast te stellen.
Bij conclusie van antwoord heeft [verweerster] de vordering bestreden en in reconventie - na wijziging van eis - gevorderd:
primair: een verklaring voor recht dat de samenwerking tussen partijen (en daarmee verband houdende afspraken tussen partijen) rechtsgeldig door [verweerster] is ontbonden, althans de samenwerking tussen partijen (en daarmee verband houdende afspraken) te ontbinden;
subsidiair: de overeenkomst (en daarmee verband houdende afspraken tussen partijen) te vernietigen op grond van dwaling;
meer subsidiair: de overeenkomst (en daarmee verband houdende afspraken tussen partijen) met terugwerkende kracht te ontbinden op grond van wijziging van omstandigheden.
Bij tussenvonnis van 29 mei 1996 heeft de Rechtbank een comparitie van partijen had gelast.
[Eiser] heeft de vordering in reconventie bestreden.
Nadat de Rechtbank bij tussenvonnis van 16 juli 1997 de partijen had opgedragen zich bij akte uit te laten over het in dezen toepasselijke recht en de zaak daartoe naar de civiele rolzitting had verwezen, heeft de Rechtbank bij eindvonnis van 20 augustus 1997 zowel in conventie als in reconventie de vorderingen afgewezen.
Tegen dit eindvonnis heeft [eiser] hoger beroep ingesteld bij het Gerechtshof te Arnhem. [Verweerster] heeft incidenteel hoger beroep ingesteld.
Nadat het Hof bij tussenarrest van 3 november 1998 in het principaal beroep [eiser] had toegelaten tot het bewijs van de schade en in het incidenteel beroep het vonnis, voorzover in reconventie gewezen, had bekrachtigd, heeft het Hof bij eindarrest van 12 oktober 1999 in het principaal beroep het bestreden vonnis voorzover in conventie gewezen bekrachtigd.
De arresten van het Hof zijn aan dit arrest gehecht.
2. Het geding in cassatie
Tegen de arresten van het Hof heeft [eiser] beroep in cassatie ingesteld. De cassatiedagvaarding is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
Tegen de niet verschenen [verweerster] is verstek verleend.
De zaak is voor [eiser] toegelicht door zijn advocaat.
De conclusie van de Advocaat-Generaal F.F. Langemeijer strekt tot verwerping van het beroep.
3. Beoordeling van de middelen
De in de middelen aangevoerde klachten kunnen niet tot cassatie leiden. Zulks behoeft, gezien art. 101a RO, geen nadere motivering nu de klachten niet nopen tot beantwoording van rechtsvragen in het belang van de rechtseenheid of de rechtsontwikkeling.
4. Beslissing
De Hoge Raad:
verwerpt het beroep;
veroordeelt [eiser] in de kosten van het geding in cassatie, tot op deze uitspraak aan de zijde van [verweerster] begroot op nihil.
Dit arrest is gewezen door de vice-president F.H.J. Mijnssen als voorzitter en de raadsheren R. Herrmann en O. de Savornin Lohman, en in het openbaar uitgesproken door de raadsheer A. Hammerstein op 9 november 2001.