ECLI:NL:HR:2001:AB2739

Hoge Raad

Datum uitspraak
21 december 2001
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
C99/348HR
Instantie
Hoge Raad
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Cassatie
Rechters
  • P. Neleman
  • R. Herrmann
  • J.B. Fleers
  • O. de Savornin Lohman
  • P.C. Kop
  • A. Hammerstein
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Cassatie over schadevergoeding in het kader van de Wet herstructurering varkenshouderij

In deze zaak heeft eiser, aangeduid als [eiser], de Staat der Nederlanden in kort geding gedagvaard, met als doel de Wet herstructurering varkenshouderij (Whv) buiten toepassing te laten. Eiser vorderde dat de Staat werd veroordeeld om de Whv niet uit te voeren totdat er een adequate schaderegeling was getroffen, zodat hij in staat zou zijn om legaal 6.800 vleesvarkens te houden. Subsidiair vorderde hij een voorschot op schadeloosstelling van ƒ 3.000.000,--. De President van de Rechtbank te 's-Gravenhage wees de vordering af, waarna eiser in hoger beroep ging bij het Gerechtshof te 's-Gravenhage. Het Hof bekrachtigde het vonnis van de President en oordeelde dat eiser ten tijde van de uitspraak van het Hof zijn stallen wel gebruikte, maar met varkens die aan een derde toebehoorden. Hierdoor viel de gestelde onevenredige schade weg, wat de grondslag van zijn vorderingen ondermijnde.

Eiser ging in cassatie tegen het arrest van het Hof. De Hoge Raad oordeelde dat de klachten van eiser niet tot cassatie konden leiden, omdat de feiten zoals vastgesteld door het Hof niet bestreden waren. De Hoge Raad verwerpt het beroep en veroordeelt eiser in de kosten van het geding in cassatie, die aan de zijde van de Staat zijn begroot op ƒ 632,20 aan verschotten en ƒ 3.000,-- voor salaris. Dit arrest is gewezen door de vice-president P. Neleman als voorzitter en de raadsheren R. Herrmann, J.B. Fleers, O. de Savornin Lohman en P.C. Kop, en in het openbaar uitgesproken door de raadsheer A. Hammerstein op 21 december 2001.

Uitspraak

21 december 2001
Eerste Kamer
Nr. C99/348HR
SB
Hoge Raad der Nederlanden
Arrest
in de zaak van:
[Eiser], wonende te [woonplaats],
EISER tot cassatie,
advocaat: mr. H.J. Bronkhorst,
t e g e n
DE STAAT DER NEDERLANDEN (Ministerie van Landbouw, Natuurbeheer en Visserij), zetelende te 's-Gravenhage,
VERWEERDER in cassatie,
advocaat: mr. G. Snijders.
1. Het geding in feitelijke instanties
Eiser tot cassatie - verder te noemen: [eiser] - heeft bij exploit van 16 oktober 1998 verweerder in cassatie - verder te noemen: de Staat - in kort geding gedagvaard voor de President van de Rechtbank te 's-Gravenhage en gevorderd:
primair:
de Staat te veroordelen de Wet herstructurering varkenshouderij (hierna: Whv) - in het bijzonder de regels betreffende handhaving en vervolging ter zake van de overtreding van de Whv - jegens [eiser] buiten toepassing te laten, althans deze te schorsen en/of niet uit te (doen) voeren, totdat ten behoeve van [eiser] een adequate schaderegeling is getroffen, althans een zodanige schaderegeling dat [eiser] in staat is legaal in zijn varkensbedrijf te [woonplaats] het beoogde aantal van 6.800 vleesvarkens te houden, althans [eiser] naar analogie van de regels bij onteigening volledig schadeloos zal zijn gesteld;
subsidiair:
de Staat te veroordelen aan [eiser] te voldoen een voorschot op een volledige schadeloosstelling ten bedrage van ƒ 3.000.000,--.
De Staat heeft de vordering bestreden.
De President heeft bij vonnis van 6 november 1998 de vordering afgewezen.
Tegen dit vonnis heeft [eiser] hoger beroep ingesteld bij het Gerechtshof te 's-Gravenhage. Bij pleidooi in hoger beroep heeft [eiser] zijn vorderingen aangevuld met een "meer-subsidiaire", inhoudende dat de Staat zal worden bevolen de Whv jegens hem ook in het geval dat met de Nederlandse Vakbond Varkenshouders een schadevergoedingsregeling tot stand komt, buiten toepassing te laten.
Bij arrest van 23 september 1999 heeft het Hof het bestreden vonnis bekrachtigd.
Het arrest van het Hof is aan dit arrest gehecht.
2. Het geding in cassatie
Tegen het arrest van het Hof heeft [eiser] beroep in cassatie ingesteld. De cassatiedagvaarding is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
De Staat heeft geconcludeerd tot verwerping van het beroep.
De zaak is voor partijen toegelicht door hun advocaten.
De conclusie van de Advocaat-Generaal J. Spier strekt tot verwerping van het beroep.
De advocaat van [eiser] heeft bij brief van 22 mei 2001 op die conclusie gereageerd.
3. Beoordeling van de middelen
3.1 [Eiser] heeft blijkens de - in cassatie niet bestreden - vaststelling van het Hof in rov. 3.1 als grondslag van zijn vorderingen aangevoerd dat de Staat om een aantal, door het Hof onder 3.1.1-3.1.3 weergegeven, redenen jegens [eiser] onrechtmatig handelt, dat [eiser] ten gevolge van dit onrechtmatig handelen onevenredige schade lijdt en dat in dit kort geding hem een (voorschot op die) schadevergoeding dient te worden toegekend en dat, zolang hij die (dat) niet heeft gekregen, de Whv niet op hem behoort te worden toegepast. Hieraan kan, naar hij in hoger beroep heeft aangevoerd en in een aanvulling van zijn vorderingen heeft verwerkt (zie rov. 6), een eventueel tot stand komen van een schadevergoedingsregeling met de Nederlandse Vakbond Varkenshouders, waarvan hij lid is, niet afdoen.
3.2 Naar het Hof heeft vastgesteld, gaat het hier om schade die [eiser] stelt te lijden, omdat hij zijn stallen (en dus zijn nieuwe investeringen) niet kan benutten, nu hij geen varkensrechten kan aankopen. Ter terechtzitting, aldus het Hof, is (opnieuw) naar voren gekomen, dat [eiser] ten tijde van 's Hofs uitspraak wèl de varkenshouderij uitoefent en aldus zijn stallen (en investeringen) benut, te weten met (6.800) varkens die aan een derde toebehoren althans door een derde zijn gefinancierd. Zonder verdere gegevens, die [eiser] niet heeft verstrekt, is daardoor de gestelde onevenredige schade, gelegen in het niet kunnen gebruiken van de investeringen, komen te vervallen. Ten slotte is daardoor, aldus nog steeds het Hof, ook de (hoogte van de) schade, waarvoor [eiser] in dit kort geding een voorschot vordert, onvoldoende aannemelijk geworden.
Tegen deze vaststellingen in 's Hofs rov. 15-16 is geen klacht gericht, zodat daarvan in cassatie moet worden uitgegaan. Zij kunnen 's Hofs oordeel dat de vorderingen van [eiser] moeten worden afgewezen, zelfstandig dragen, nu naar 's Hofs vaststelling de aanwezigheid van onevenredige schade een essentieel onderdeel van de grondslag van de ingestelde vorderingen uitmaakt. De in de middelen aangevoerde klachten kunnen derhalve bij gebrek aan belang niet tot cassatie leiden.
4. Beslissing
De Hoge Raad:
verwerpt het beroep;
veroordeelt [eiser] in de kosten van het geding in cassatie, tot op deze uitspraak aan de zijde van de Staat begroot op ƒ 632,20 aan verschotten en ƒ 3.000,-- voor salaris.
Dit arrest is gewezen door de vice-president P. Neleman als voorzitter en de raadsheren R. Herrmann, J.B. Fleers, O. de Savornin Lohman en P.C. Kop, en in het openbaar uitgesproken door de raadsheer A. Hammerstein op 21 december 2001.