ECLI:NL:HR:2001:AB2753
Hoge Raad
- Cassatie
- G.G. van Erp Taalman Kip-Nieuwenkamp
- R. Herrmann
- A.E.M. van der Putt-Lauwers
- H.A.M. Aaftink
- P.C. Kop
- Rechtspraak.nl
Verplichting tot afdracht van neveninkomsten door voormalig voorzitter van een hogeschool
In deze zaak gaat het om de verplichting van [eiser], voormalig voorzitter van het College van Bestuur van de Hogeschool, om neveninkomsten af te dragen aan de Hogeschool. De Hogeschool heeft [eiser] gedagvaard voor het Kantongerecht te Rotterdam, waarbij zij vorderingen heeft ingesteld die betrekking hebben op de inkomsten die [eiser] heeft genoten uit zijn functie als voorzitter van het Samenwerkingsverband Zuidelijk Utrechts Waterschap (ZUW) gedurende de periode van 28 augustus 1991 tot en met 31 juli 1993. De Kantonrechter heeft de vordering toegewezen en [eiser] veroordeeld tot betaling van een bedrag van ƒ 177.633,76 bruto, vermeerderd met wettelijke rente.
De zaak heeft een lange voorgeschiedenis, waarin verschillende tussenvonnissen zijn gewezen. [Eiser] heeft in hoger beroep geprobeerd de eerdere vonnissen te bestrijden, maar de Rechtbank heeft de vonnissen van de Kantonrechter bekrachtigd. In cassatie heeft de Hoge Raad de zaak beoordeeld en geconcludeerd dat de Rechtbank niet heeft miskend dat [eiser] na het neerleggen van zijn functie geen werkzaamheden voor de Hogeschool behoefde te verrichten. De Hoge Raad oordeelt dat de verplichting tot afdracht van neveninkomsten onverminderd van toepassing blijft, ook al heeft [eiser] zijn functie neergelegd.
De Hoge Raad verwerpt het cassatieberoep en veroordeelt [eiser] in de kosten van het geding in cassatie, die aan de zijde van de Hogeschool zijn begroot op ƒ 4.417,20 aan verschotten en ƒ 3.000,-- voor salaris. Dit arrest is gewezen door de vice-president en vier raadsheren, en openbaar uitgesproken op 2 november 2001.