ECLI:NL:HR:2001:AB2787
Hoge Raad
- Cassatie
- R. Herrmann
- A.E.M. van der Putt-Lauwers
- H.A.M. Aaftink
- A. Hammerstein
- Rechtspraak.nl
Echtscheiding en alimentatieverplichtingen na wijziging omstandigheden
In deze zaak gaat het om een echtscheiding tussen de man en de vrouw, waarbij de Rechtbank te 's-Gravenhage op 17 januari 1996 een beschikking heeft uitgesproken. In deze beschikking werd bepaald dat de man aan de vrouw een uitkering tot levensonderhoud moest betalen van ƒ 1.500,-- per maand, en na de verkoop van de echtelijke woning ƒ 2.500,-- per maand. De man heeft op 20 oktober 1998 een verzoek ingediend om deze alimentatie te wijzigen naar nihil, of naar een bedrag dat de Rechtbank in goede justitie zou bepalen. De vrouw heeft dit verzoek bestreden.
De Rechtbank heeft op 23 maart 2000 de alimentatie verlaagd naar ƒ 980,-- per maand tot de verkoop van de woning en daarna naar ƒ 1.350,-- per maand. De vrouw ging in hoger beroep bij het Gerechtshof te 's-Gravenhage, dat op 15 november 2000 de beschikking van de Rechtbank vernietigde en het verzoek van de man afwees. De man heeft hierop cassatie ingesteld bij de Hoge Raad.
De Hoge Raad heeft de beschikking van het Gerechtshof vernietigd en het geding verwezen naar het Gerechtshof te Amsterdam voor verdere behandeling. De Hoge Raad oordeelde dat de door het Hof gemaakte overwegingen over de alimentatie niet voldoende gemotiveerd waren en dat de omstandigheden die de man aanvoerde voor wijziging van de alimentatie niet goed waren beoordeeld. De Hoge Raad benadrukte dat de draagkracht van de man ook afhankelijk is van zijn verplichtingen ten aanzien van de kosten van levensonderhoud van hun zoon, die ouder was dan 21 jaar. De zaak wordt nu verder behandeld door het Gerechtshof te Amsterdam.