ECLI:NL:HR:2001:AB2789
Hoge Raad
- Cassatie
- F.H.J. Mijnssen
- A.E.M. van der Putt-Lauwers
- A.G. Pos
- A. Hammerstein
- P.C. Kop
- Rechtspraak.nl
Verzoek om onderhoudsbijdrage voor minderjarig kind en de rechtsgeldigheid van de verwekker
In deze zaak heeft de vrouw, de verweerster in cassatie, op 19 januari 1998 een verzoekschrift ingediend bij het Gerecht in Eerste Aanleg van de Nederlandse Antillen, zittingsplaats Curaçao. Zij verzocht om een beschikking die de man, de verzoeker tot cassatie, zou verplichten tot het betalen van een maandelijkse onderhoudsbijdrage van Nafl. 500,-- voor hun minderjarige kind, geboren op 19 juni 1992. De man bestreed dit verzoek en het Gerecht heeft in een tussenbeschikking van 16 juli 1998 de vrouw toegelaten om bewijs te leveren van de relatie met de man, die zou hebben plaatsgevonden omstreeks oktober 1991. In een latere tussenbeschikking van 31 december 1998 werd een deskundigenonderzoek gelast naar de afstamming van het kind, waarbij de man werd gevraagd mee te werken aan een DNA-test.
De man heeft echter geen bewijs geleverd dat hij niet de verwekker van het kind is en heeft tevergeefs beroep ingesteld tegen de tussenbeschikkingen. Uiteindelijk heeft het Gerecht in Eerste Aanleg op 17 februari 2000 de man veroordeeld tot betaling van de onderhoudsbijdrage. De man ging in hoger beroep, maar het Gemeenschappelijk Hof van Justitie van de Nederlandse Antillen en Aruba bevestigde de beschikking van het Gerecht.
De man heeft vervolgens cassatie ingesteld bij de Hoge Raad. De Hoge Raad oordeelde dat het Hof had miskend dat de Hoge Raad in een eerder arrest had geoordeeld dat de relevante wetgeving in strijd was met internationale verdragsbepalingen. De Hoge Raad vernietigde de beschikking van het Hof en verwees de zaak terug voor verdere behandeling. De kosten van het geding in cassatie werden gecompenseerd, zodat iedere partij de eigen kosten draagt.