ECLI:NL:HR:2001:AB2938
Hoge Raad
- Cassatie
- W.J.M. Davids
- G.J.M. Corstens
- A.J.A. van Dorst
- Rechtspraak.nl
Uitlevering van verdachte aan de Republiek Frankrijk en de beoordeling van de toelaatbaarheid
In deze zaak gaat het om de uitlevering van een verdachte aan de Republiek Frankrijk. De Hoge Raad behandelt het beroep in cassatie tegen een uitspraak van de Arrondissementsrechtbank te Rotterdam van 1 september 2000, waarin de rechtbank de gevraagde uitlevering deels toelaatbaar en deels ontoelaatbaar heeft verklaard. De verdachte, geboren in Kaap-Verdië in 1945, was ten tijde van de uitspraak gedetineerd in Nederland. Het beroep in cassatie is ingesteld door de opgeëiste persoon, vertegenwoordigd door advocaat mr. A.A. Franken.
De waarnemend Advocaat-Generaal Keijzer heeft geconcludeerd dat de Hoge Raad de bestreden uitspraak zal vernietigen voor zover de rechtbank verzuimd heeft om de door de verzoekende staat overgelegde stukken voldoende te beoordelen. De Hoge Raad zal de toelaatbaarverklaring van de uitlevering herstellen, mits de verzoekende staat de benodigde wettelijke bepalingen overlegt. De rechtbank had eerder geoordeeld dat de verzoekende staat niet de juiste wetsbepalingen had overgelegd die betrekking hebben op de strafbaarstelling van deelneming.
De Hoge Raad oordeelt dat de rechtbank het verweer van de verdediging op onjuiste gronden heeft verworpen. De Hoge Raad kan zelf de beoordeling maken die de rechtbank had moeten maken. Na beoordeling van de overgelegde stukken, waaronder de artikelen 121-6 en 121-7 van de Franse Code Pénal, concludeert de Hoge Raad dat nu voldaan is aan de vereisten van het Europees Verdrag betreffende uitlevering. De Hoge Raad verwerpt uiteindelijk het beroep en bevestigt de toelaatbaarverklaring van de uitlevering zoals door de rechtbank is gedaan.