ECLI:NL:HR:2001:AB2963

Hoge Raad

Datum uitspraak
18 september 2001
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
01803/00
Instantie
Hoge Raad
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Cassatie
Rechters
  • C.J.G. Bleichrodt
  • F.H. Koster
  • A.M.J. Buchem-Spapens
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Cassatie tegen veroordeling voor het vervoeren van cocaïne met betrekking tot de uitleg van de tenlastelegging

In deze zaak gaat het om een cassatieberoep tegen een arrest van het Gerechtshof te Amsterdam, waarbij de verdachte is veroordeeld voor het vervoeren van cocaïne. De verdachte, geboren in 1967 op de Nederlandse Antillen, was ten tijde van de uitspraak gedetineerd in de Penitentiaire Inrichting Haarlem. Het Gerechtshof had de verdachte vrijgesproken van de primair tenlastegelegde feiten, maar hem wel veroordeeld voor het subsidiair tenlastegelegde feit van het handelen in strijd met de Opiumwet. De verdachte heeft cassatie ingesteld, waarbij zijn advocaten, mr. G.P. Hamer en mr. A.M. Kengen, een middel van cassatie hebben voorgesteld. De Advocaat-Generaal Fokkens heeft geconcludeerd tot verwerping van het beroep.

De tenlastelegging betrof het opzettelijk vervoeren van ongeveer 15.058,8 gram cocaïne op of omstreeks 14 mei 1999 te Schiphol. Het Hof heeft vastgesteld dat de verdachte deze hoeveelheid cocaïne heeft vervoerd, maar de verdediging klaagt dat het Hof de grondslag van de tenlastelegging heeft verlaten door ook het niet-opzettelijk vervoeren van cocaïne te veroordelen. De Hoge Raad oordeelt dat de uitleg van het Hof van de tenlastelegging niet in strijd is met de bewoordingen ervan en dat de verdachte niet in zijn verdediging is geschaad. De Hoge Raad bevestigt dat de verdachte had kunnen begrijpen dat hem ook het niet-opzettelijk vervoeren werd verweten.

De Hoge Raad heeft de bestreden uitspraak met verbetering van een kennelijke misslag gelezen, waarbij het Hof kennelijk hechtenis heeft willen opleggen in plaats van gevangenisstraf. Aangezien het middel niet tot cassatie kan leiden en er geen gronden zijn voor vernietiging van de bestreden uitspraak, wordt het beroep verworpen. De uitspraak is gedaan door de vice-president en twee raadsheren, en is uitgesproken op 18 september 2001.

Uitspraak

18 september 2001
Strafkamer
nr. 01803/00
SO/AS
Hoge Raad der Nederlanden
Arrest
op het beroep in cassatie tegen een arrest van het Gerechtshof te Amsterdam van 2 februari 2000, parketnummer 23/002168-99, in de strafzaak tegen:
[verdachte], geboren op [geboorteplaats] (Nederlandse Antillen) op [geboortedatum] 1967, zonder bekende woon- of verblijfplaats hier te lande, ten tijde van de bestreden uitspraak gedetineerd in de Penitentiaire Inrichting Haarlem.
1. De bestreden uitspraak
Het Hof heeft in hoger beroep - met vernietiging van een vonnis van de Arrondissementsrechtbank te Haarlem van 19 juli 1999 - de verdachte vrijgesproken van het hem bij inleidende dagvaarding primair tenlastegelegde en hem voorts ter zake van "handelen in strijd met een in artikel 2, eerste lid aanhef en onder B, van de Opiumwet gegeven verbod" veroordeeld tot (De Hoge Raad leest:) zes maanden hechtenis.
2.Geding in cassatie
Het beroep - dat kennelijk niet is gericht tegen de gegeven vrijspraak van hetgeen bij inleidende dagvaarding primair is tenlastegelegd - is ingesteld door de verdachte. Namens deze hebben mr. G.P. Hamer en mr. A.M. Kengen, advocaten te Amsterdam, bij schriftuur een middel van cassatie voorgesteld. De schriftuur is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
De Advocaat-Generaal Fokkens heeft geconcludeerd tot verwerping van het beroep.
3.Beoordeling van het middel
3.1. Het middel klaagt dat het Hof de grondslag van de tenlastelegging heeft verlaten, althans dat het Hof de bewezenverklaring ontoereikend heeft gemotiveerd. Het middel voert daartoe aan dat het subsidiair tenlastegelegde uitsluitend ziet op het opzettelijk overtreden van art. 2 van de Opiumwet, zodat het het Hof niet vrijstond het niet-opzettelijk vervoeren van cocaïne bewezen te verklaren.
3.2.1. Aan de verdachte is bij inleidende dagvaarding subsidiair tenlastegelegd dat:
"hij op of omstreeks 14 mei 1999 te Schiphol, gemeente Haarlemmermeer, opzettelijk heeft vervoerd, in elk geval opzettelijk aanwezig heeft gehad, ongeveer 15.058,8 gram, in elk geval een hoeveelheid van een materiaal bevattende cocaïne, zijnde cocaïne een middel vermeld op de bij de Opiumwet behorende lijst I, dan wel aangewezen krachtens het tweede of derde lid van artikel 2 van die wet".
3.2.2. Van die tenlastelegging heeft het Hof bewezenverklaard dat:
"hij op 14 mei 1999 te Schiphol, gemeente Haarlemmermeer, heeft vervoerd ongeveer 15.058,8 gram van een materiaal bevattende cocaïne, zijnde cocaïne een middel vermeld op de bij de Opiumwet behorende lijst I".
3.2.3. Het Hof heeft met betrekking tot de tenlastelegging het volgende overwogen:
"Gelet op de inhoud van het dossier van voorbereidend onderzoek, in het bijzonder ook op hetgeen de verdachte tegenover de politie en rechter-commissaris heeft verklaard over zijn betrokkenheid bij de koffer, heeft de officier van justitie in de tenlastelegging voor zover hier van belang onder subsidiair kennelijk bedoeld daarin aan de verdachte - kort gezegd - naast het opzettelijk vervoeren (impliciet) ook het niet opzettelijk vervoeren te verwijten. Het hof verstaat die tenlastelegging dan ook overeenkomstig die bedoeling. De verdachte is daardoor niet in zijn verdediging geschaad".
3.3. De door het Hof gegeven uitleg van de tenlastelegging is niet in strijd met haar bewoordingen en moet daarom in cassatie worden geëerbiedigd. Het oordeel van het Hof dat de verdachte door die uitleg niet in zijn verdediging is geschaad - waarin ligt besloten dat de verdachte had kunnen en moeten begrijpen dat hem ook het niet-opzettelijk vervoeren van cocaïne werd verweten - geeft geen blijk van een onjuiste rechtsopvatting, in het bijzonder niet omtrent het bepaalde in art. 6 EVRM, terwijl het evenmin onbegrijpelijk is. De dienaangaande opgeworpen klachten falen, terwijl de daarop voortbouwende, tegen de motivering van de bewezenverklaring gerichte klacht, dat lot moet delen.
3.4. Het middel is dus tevergeefs voorgesteld.
4.Ambtshalve beoordeling van de bestreden uitspraak
Het Hof heeft, nu het bewezenverklaarde een overtreding oplevert, kennelijk beoogd aan de verdachte hechtenis op te leggen in plaats van gevangenisstraf. Zoals hiervoor onder 1 reeds tot uitdrukking gebracht, leest de Hoge Raad de bestreden uitspraak met verbetering van die kennelijke misslag.
5.Slotsom
Nu het middel niet tot cassatie kan leiden, terwijl de Hoge Raad geen grond aanwezig oordeelt waarop de bestreden uitspraak - voorzover aan zijn oordeel onderworpen - ambtshalve zou behoren te worden vernietigd, moet het beroep worden verworpen.
6.Beslissing
De Hoge Raad verwerpt het beroep.
Dit arrest is gewezen door de vice-president C.J.G. Bleichrodt als voorzitter, en de raadsheren F.H. Koster en A.M.J. Buchem-Spapens, in bijzijn van de waarnemend-griffier H.H.A. de Nijs, en uitgesproken op 18 september 2001.