ECLI:NL:HR:2001:AB3102

Hoge Raad

Datum uitspraak
2 november 2001
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
R01/010HR
Instantie
Hoge Raad
Type
Uitspraak
Procedures
  • Cassatie
Rechters
  • R. Herrmann
  • A.E.M. van der Putt-Lauwers
  • H.A.M. Aaftink
  • A. Hammerstein
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verzoek tot vervallenverklaring van aanwijzing door Jeugdzorg Zeeland

In deze zaak hebben de ouders, vertegenwoordigd door de vader, op 17 oktober 2000 een verzoekschrift ingediend bij de Rechtbank te Middelburg. Zij vroegen om de schriftelijke aanwijzing van Jeugdzorg Zeeland, gedateerd 3 oktober 2000, geheel of gedeeltelijk te laten vervallen. Deze aanwijzing verbood de ouders om op eigen initiatief contact op te nemen met hun kinderen en hun pleegouders, en stelde voor dat alle contacten via de gezinsvoogdes moesten verlopen. De Rechtbank heeft de zaak op 16 november 2000 met gesloten deuren behandeld en het verzoek van de ouders afgewezen. Hierop heeft de vader beroep in cassatie ingesteld.

Jeugdzorg Zeeland heeft in haar verweerschrift verzocht om de vader niet-ontvankelijk te verklaren in zijn cassatieberoep, dan wel het cassatieverzoek ongegrond te verklaren. De vader heeft zich tegen dit verzoek verweerd. De Advocaat-Generaal E.M. Wesseling-van Gent heeft in zijn conclusie geadviseerd om de vader niet-ontvankelijk te verklaren in zijn beroep.

De Hoge Raad heeft de ontvankelijkheid van het cassatieberoep beoordeeld. De Hoge Raad oordeelt dat de vader op grond van de relevante wetgeving, namelijk artikel 807a van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering in verbinding met artikel 1:263a lid 2 van het Burgerlijk Wetboek, niet-ontvankelijk moet worden verklaard in zijn cassatieberoep. De Hoge Raad heeft vastgesteld dat de vader tijdig beroep in cassatie heeft ingesteld, maar dat hij op basis van de wet niet ontvankelijk is in zijn verzoek. De Hoge Raad heeft op 2 november 2001 de vader niet-ontvankelijk verklaard in zijn beroep.

Uitspraak

2 november 2001
Eerste Kamer
Rek.nr. R01/010HR
AS
Hoge Raad der Nederlanden
Beschikking
in de zaak van:
[De vader], wonende te [woonplaats],
VERZOEKER tot cassatie,
advocaat: mr. R. Kaya,
t e g e n
Stichting Jeugdzorg Zeeland, gevestigd te Middelburg,
VERWEERSTER in cassatie,
advocaat: mr. J. van Duijvendijk-Brand.
1. Het geding in feitelijke instanties
Met een op 17 oktober 2000 ter griffie van de Rechtbank te Middelburg ingediend verzoekschrift hebben verzoeker tot cassatie en zijn echtgenote - verder te noemen: de ouders - zich gewend tot die Rechtbank en verzocht de door verweerster in cassatie - verder te noemen: Jeugdzorg Zeeland - gegeven schriftelijke aanwijzing van 3 oktober 2000 geheel of gedeeltelijk vervallen te verklaren.
Nadat de Rechtbank op 16 november 2000 de zaak ter terechtzitting met gesloten deuren had behandeld, heeft de Rechtbank bij beschikking van 16 november 2000 het verzoek afgewezen.
De beschikking van de Rechtbank is aan deze beschikking gehecht.
2. Het geding in cassatie
Tegen de beschikking van de Rechtbank heeft de vader beroep in cassatie ingesteld. Het cassatierekest is aan deze beschikking gehecht en maakt daarvan deel uit.
Jeugdzorg Zeeland heeft verzocht de vader niet-ontvankelijk te verklaren in zijn cassatieberoep, dan wel - subsidiair - het cassatieverzoek ongegrond te verklaren.
Bij verweerschrift op niet-ontvankelijkheid van het cassatieberoep heeft de vader zich tegen het verzoek tot niet-ontvankelijkverklaring verweerd, waarna Jeugdzorg Zeeland, nadat zij bij brief van 27 maart 2001 daartoe toestemming had gevraagd en verkregen, op dat verweer heeft gereageerd.
De conclusie van de Advocaat-Generaal E.M. Wesseling-van Gent strekt tot niet-ontvankelijkverklaring van de vader in zijn beroep.
3. Beoordeling van de ontvankelijkheid van het beroep
3.1 Het gaat in deze zaak om een verzoek tot gehele of gedeeltelijke vervallenverklaring van een door Jeugdzorg Zeeland op 3 oktober 2000 aan de ouders gegeven aanwijzing om niet op eigen initiatief contact op te nemen met de kinderen en hun pleegouders, maar ieder contact tot stand te laten komen door tussenkomst van de gezinsvoogdes.
3.2 Voor de ouders heeft op grond van art. 807 onder a Rv. in verbinding met art. 1:263a lid 2 BW hoger beroep opengestaan, zodat de vader ingevolge art. 96 RO niet-ontvankelijk moet worden verklaard in zijn cassatieberoep.
3.3 Op grond van de gegevens vermeld in de conclusie van de Advocaat-Generaal Wesseling-Van Gent onder 2.3 staat vast dat de vader tijdig en binnen de termijn van appel beroep in cassatie heeft ingesteld, zodat hij op de voet van art. 340 in verbinding met art. 429n lid 2 Rv. alsnog hoger beroep bij het Hof zal kunnen instellen.
4. Beslissing
De Hoge Raad verklaart de vader niet-ontvankelijk in zijn beroep.
Deze beschikking is gegeven door de raadsheren R. Herrmann, als voorzitter, A.E.M. van der Putt-Lauwers en H.A.M. Aaftink, en in het openbaar uitgesproken door de raadsheer A. Hammerstein op 2 november 2001.