ECLI:NL:HR:2001:AB3102
Hoge Raad
- Cassatie
- R. Herrmann
- A.E.M. van der Putt-Lauwers
- H.A.M. Aaftink
- A. Hammerstein
- Rechtspraak.nl
Verzoek tot vervallenverklaring van aanwijzing door Jeugdzorg Zeeland
In deze zaak hebben de ouders, vertegenwoordigd door de vader, op 17 oktober 2000 een verzoekschrift ingediend bij de Rechtbank te Middelburg. Zij vroegen om de schriftelijke aanwijzing van Jeugdzorg Zeeland, gedateerd 3 oktober 2000, geheel of gedeeltelijk te laten vervallen. Deze aanwijzing verbood de ouders om op eigen initiatief contact op te nemen met hun kinderen en hun pleegouders, en stelde voor dat alle contacten via de gezinsvoogdes moesten verlopen. De Rechtbank heeft de zaak op 16 november 2000 met gesloten deuren behandeld en het verzoek van de ouders afgewezen. Hierop heeft de vader beroep in cassatie ingesteld.
Jeugdzorg Zeeland heeft in haar verweerschrift verzocht om de vader niet-ontvankelijk te verklaren in zijn cassatieberoep, dan wel het cassatieverzoek ongegrond te verklaren. De vader heeft zich tegen dit verzoek verweerd. De Advocaat-Generaal E.M. Wesseling-van Gent heeft in zijn conclusie geadviseerd om de vader niet-ontvankelijk te verklaren in zijn beroep.
De Hoge Raad heeft de ontvankelijkheid van het cassatieberoep beoordeeld. De Hoge Raad oordeelt dat de vader op grond van de relevante wetgeving, namelijk artikel 807a van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering in verbinding met artikel 1:263a lid 2 van het Burgerlijk Wetboek, niet-ontvankelijk moet worden verklaard in zijn cassatieberoep. De Hoge Raad heeft vastgesteld dat de vader tijdig beroep in cassatie heeft ingesteld, maar dat hij op basis van de wet niet ontvankelijk is in zijn verzoek. De Hoge Raad heeft op 2 november 2001 de vader niet-ontvankelijk verklaard in zijn beroep.