ECLI:NL:HR:2001:AB3234
Hoge Raad
- Cassatie
- F.W.G.M. van Brunschot
- D.G. van Vliet
- C.B. Bavinck
- Rechtspraak.nl
Cassatie over aanslag inkomstenbelasting en zelfstandigheid van belanghebbende
In deze zaak gaat het om een beroep in cassatie van belanghebbende X tegen de uitspraak van het Gerechtshof te 's-Hertogenbosch van 24 augustus 2000, betreffende een aanslag in de inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen voor het jaar 1995. Aan belanghebbende was een aanslag opgelegd naar een belastbaar inkomen van f 135.816, welke na bezwaar door de Inspecteur was verminderd tot f 131.296. Belanghebbende ging in beroep bij het Hof, dat de uitspraak van de Inspecteur bevestigde. Hierop volgde een cassatieprocedure, waarbij de Staatssecretaris van Financiën een verweerschrift indiende en belanghebbende een conclusie van repliek.
Het Hof oordeelde dat belanghebbende in het onderhavige jaar geen onderneming dreef in de zin van artikel 6 van de Wet op de inkomstenbelasting 1964. Dit oordeel was gebaseerd op de constatering dat belanghebbende haar werkzaamheden nagenoeg uitsluitend voor één opdrachtgever verrichtte en geen risico liep met betrekking tot de hoogte van de beloning. Het contract met de opdrachtgever legde de voorwaarden van het honorarium en de werkzaamheden nauwkeurig vast, wat volgens het Hof duidde op onvoldoende zelfstandigheid van belanghebbende.
De Hoge Raad oordeelde dat de klachten van belanghebbende niet tot cassatie konden leiden. De oordelen van het Hof waren niet onjuist en gaven geen blijk van een verkeerde opvatting van de wet. De Hoge Raad achtte ook geen termen aanwezig voor een veroordeling in de proceskosten. Uiteindelijk verklaarde de Hoge Raad het beroep ongegrond, waarmee de uitspraak van het Hof in stand bleef. Dit arrest is openbaar uitgesproken op 10 augustus 2001.