ECLI:NL:HR:2001:AB3286

Hoge Raad

Datum uitspraak
25 september 2001
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
03074/00
Instantie
Hoge Raad
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Cassatie
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vernietiging van de bestreden uitspraak en nietigheid van de dagvaarding in hoger beroep

In deze zaak heeft de Hoge Raad op 25 september 2001 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure tegen een bij verstek gewezen vonnis van de Arrondissementsrechtbank te 's-Hertogenbosch. De verdachte was eerder veroordeeld voor het rijden zonder verzekering en voor overtreding van de Wegenverkeerswet. De Hoge Raad heeft vastgesteld dat de dagvaarding in hoger beroep niet op de juiste wijze is betekend, wat heeft geleid tot de nietigheid van de dagvaarding. De Hoge Raad oordeelt dat de bestreden uitspraak ontoereikend gemotiveerd is, omdat de akte van uitreiking niet voldoende bewijs biedt dat de dagvaarding correct is verzonden. Hierdoor is de verdachte niet-ontvankelijk verklaard in zijn hoger beroep. Tevens is opgemerkt dat de redelijke termijn voor het behandelen van het cassatieberoep is overschreden, maar dat dit niet leidt tot verval van het recht tot strafvervolging. De Hoge Raad benadrukt het belang van normhandhaving, ondanks de overschrijding van de termijn.

Uitspraak

25 september 2001
Strafkamer
nr. 03074/00
AGJ/AS
Hoge Raad der Nederlanden
Arrest
op het beroep in cassatie tegen een bij verstek gewezen vonnis van de Arrondissementsrechtbank te 's-Hertogenbosch van 28 januari 1999, nummer 01/405056-96, in de strafzaak tegen:
[verdachte], geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1965, wonende te [woonplaats].
1. De bestreden uitspraak
De Rechtbank heeft in hoger beroep - met vernietiging van een bij verstek gewezen vonnis van de Kantonrechter te Eindhoven van 21 oktober 1997 - de verdachte ter zake van 1. "als bezitter een motorrijtuig op een weg doen rijden, zonder dat hij voor dat motorrijtuig een verzekering overeenkomstig de Wet aansprakelijkheidsverzekering motorrijtuigen heeft gesloten en in stand gehouden" en
2. "overtreding van artikel 107, eerste lid van de Wegenverkeerswet 1994" veroordeeld ten aanzien van feit 1. tot een geldboete van zeshonderdzestig gulden, subsidiair dertien dagen hechtenis en ten aanzien van feit 2. tot een geldboete van tweehonderdtachtig gulden, subsidiair vijf dagen hechtenis.
2. Geding in cassatie
Het beroep, dat kennelijk niet is gericht tegen de beslissing van de Rechtbank dat de verdachte ontvankelijk is in zijn hoger beroep, is ingesteld door de verdachte. Middelen van cassatie zijn door of namens deze niet voorgesteld.
De Advocaat-Generaal Jörg heeft geconcludeerd dat de Hoge Raad de bestreden uitspraak zal vernietigen en de verdachte niet-ontvankelijk zal verklaren in zijn hoger beroep.
3. Ambtshalve beoordeling van de bestreden uitspraak
3.1. De akte van uitreiking, gehecht aan het dubbel van de dagvaarding van de verdachte om te verschijnen op de terechtzitting in hoger beroep van 28 januari 1999, houdt in dat die dagvaarding op 8 januari 1999 is uitgereikt ter griffie van de Arrondissementsrechtbank te 's-Hertogenbosch aan de (waarnemend) griffier van die rechtbank "omdat de geadresseerde, blijkens de aan deze akte gehechte mededeling van de afdeling bevolking van diens woongemeente, op de dag van aanbieding van de gerechtelijke brief en tenminste vijf dagen nadien als ingezetene in de basisadministratie persoonsgegevens op het op deze akte vermelde adres stond ingeschreven."
Bedoelde akte van uitreiking houdt niet in dat de griffier verklaart deze gerechtelijke brief als gewone brief te hebben verzonden naar het op de akte van uitreiking vermelde adres van geadresseerde.
De bestreden uitspraak is bij verstek gewezen.
Het in de bestreden uitspraak besloten liggende oordeel dat de dagvaarding in hoger beroep op juiste wijze is betekend, is gelet op het bovenstaande ontoereikend gemotiveerd. De Hoge Raad zal om doelmatigheidsredenen de dagvaarding in hoger beroep nietig verklaren.
3.2. Voorts verdient het volgende opmerking.
3.2.1. De verdachte heeft op 7 juli 1999 beroep in cassatie ingesteld. Blijkens een op de inventaris van de stukken geplaatst stempel zijn deze op 5 september 2000 ter griffie van de Hoge Raad binnengekomen, terwijl de Hoge Raad in deze zaak uitspraak zal doen nadat meer dan twee jaren na het instellen van het cassatieberoep zijn verstreken. Dat brengt mee dat de redelijke termijn als bedoeld in art. 6, eerste lid, EVRM is overschreden.
3.2.2. Bij afweging van enerzijds het belang dat de gemeenschap ook na overschrijding van genoemde termijn behoudt bij normhandhaving door berechting en anderzijds het belang dat de verdachte heeft bij verval van het recht tot strafvervolging nadat die termijn is overschreden, moet eerstgenoemd belang prevaleren. Bij de verdere behandeling van het hoger beroep zal bij een eventuele veroordeling dan ook in die zin met deze overschrijding van de redelijke termijn behoren te worden rekening gehouden.
4. Slotsom
Hetgeen hiervoor is overwogen, brengt mee dat als volgt moet worden beslist.
5. Beslissing
De Hoge Raad:
Vernietigt de bestreden uitspraak;
Verklaart de dagvaarding in hoger beroep nietig.
Dit arrest is gewezen door de vice-president C.J.G. Bleichrodt als voorzitter, en de raadsheren J.P. Balkema en E.J. Numann, in bijzijn van de waarnemend-griffier H.H.A. de Nijs, en uitgesproken op 25 september 2001.