ECLI:NL:HR:2001:AD3923

Hoge Raad

Datum uitspraak
26 oktober 2001
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
C00/014HR
Instantie
Hoge Raad
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Cassatie
Rechters
  • C.H.M. Jansen
  • J.B. Fleers
  • A.G. Pos
  • A. Hammerstein
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Ontslag op staande voet en rechtsgeldigheid van het dienstverband

In deze zaak heeft eiseres tot cassatie, vertegenwoordigd door mr. P. Garretsen, verweerder in cassatie, vertegenwoordigd door mr. R.A.A. Duk, gedagvaard voor de Kantonrechter te Brielle. Eiseres vorderde dat het dienstverband op 16 oktober 1996 door ontslag op staande voet was geëindigd en verzocht om betaling van een bedrag van ƒ 10.963,32, vermeerderd met wettelijke rente. Verweerder heeft de vordering bestreden en in reconventie een bedrag van ƒ 4.419,17 bruto en ƒ 3.246,45 netto per vier weken aan salaris gevorderd, alsook wettelijke verhogingen en rente. De Kantonrechter heeft in een eindvonnis van 15 juli 1997 eiseres in conventie veroordeeld tot betaling van ƒ 3.654,44, maar de vordering van verweerder in reconventie afgewezen. Verweerder heeft hoger beroep ingesteld bij de Rechtbank te Rotterdam, die het eindvonnis heeft vernietigd en opnieuw rechtdoende eiseres heeft veroordeeld tot betaling van verschillende bedragen aan verweerder. Eiseres heeft cassatie ingesteld tegen dit vonnis. De Hoge Raad heeft de zaak behandeld en de klachten in de middelen verworpen, zonder nadere motivering, omdat deze niet nopen tot beantwoording van rechtsvragen in het belang van de rechtseenheid of de rechtsontwikkeling. De Hoge Raad heeft eiseres in de kosten van het geding in cassatie veroordeeld, begroot op ƒ 792,20 aan verschotten en ƒ 3.000,-- voor salaris. Het arrest is gewezen op 26 oktober 2001.

Uitspraak

26 oktober 2001
Eerste Kamer
Nr. C00/014HR
AP
Hoge Raad der Nederlanden
Arrest
in de zaak van:
[Eiseres], gevestigd te [vestigingsplaats],
EISERES tot cassatie,
advocaat: mr. P. Garretsen,
t e g e n
[Verweerder], wonende te [woonplaats],
VERWEERDER in cassatie,
advocaat: mr. R.A.A. Duk.
1. Het geding in feitelijke instanties
Eiseres tot cassatie - verder te noemen: [eiseres] - heeft bij exploit van 30 december 1996 verweerder in cassatie - verder te noemen: [verweerder] - gedagvaard voor de Kantonrechter te Brielle en, na wijziging van eis, gevorderd:
I.te verklaren voor recht dat het dienstverband tussen partijen op 16 oktober 1996, door het ontslag op staande voet is geëindigd;
II. [verweerder] te veroordelen tot betaling aan [eiseres] van een bedrag van ƒ 10.963,32, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de dag van dagvaarding tot aan de dag der algehele voldoening.
[Verweerder] heeft de vordering bestreden en zijnerzijds in reconventie gevorderd [eiseres] te veroordelen tot betaling van:
1. een bedrag van ƒ 4.419,17 bruto en ƒ 3.246,45 netto per vier weken aan salaris, te vermeerderen met vakantietoeslag vanaf 16 oktober 1996 tot de dag dat de dienstbetrekking rechtsgeldig beëindigd zal zijn en met de tussentijdse verhogingen waarop [verweerder] op grond van zijn arbeidsovereenkomst en/of de van toepassing zijnde wettelijke maatregelen recht verkrijgt;
2. de wettelijke verhoging ex artikel 7A:1638q (oud) BW ad 50% over de hiervoor gevorderde bedragen wegens niet tijdige betaling daarvan;
3. de wettelijke rente ex art. 6:119 BW over voornoemde bedragen, te rekenen vanaf de eerste van iedere maand dat [eiseres] in gebreke blijft met betaling van voornoemde bedragen, tot aan de dag van algehele voldoening.
Na een ingevolge een tussenvonnis van 28 januari 1997 op 5 maart 1997 gehouden comparitie van partijen heeft de Kantonrechter bij eindvonnis van 15 juli 1997 in conventie [verweerder] veroordeeld om aan [eiseres] te voldoen de somma van ƒ 3.654,44 vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de dag der dagvaarding tot de dag der algehele voldoening en in reconventie [verweerder] zijn vordering ontzegd.
Tegen beide vonnissen van de Kantonrechter heeft [verweerder] hoger beroep ingesteld bij de Rechtbank te Rotterdam.
Bij vonnis van 5 augustus 1997 heeft de Rechtbank, rechtdoende in hoger beroep, [verweerder] niet-ontvankelijk verklaard in zijn hoger beroep tegen het tussenvonnis van 28 januari 1997 en het eindvonnis van 15 juli 1997 vernietigd. Opnieuw rechtdoende heeft de Rechtbank in conventie de vordering afgewezen en in reconventie [eiseres] veroordeeld om aan [verweerder] te voldoen:
1. een bedrag van ƒ 3.654,44 bruto per maand, vermeerderd met de vakantietoeslag vanaf 16 oktober 1996 tot 16 juni 1997 en met de tussentijdse verhogingen waarop [verweerder] op grond van zijn arbeidsovereenkomst en/of de van toepassing zijnde wettelijke maatregelen recht heeft;
2. een bedrag van ƒ 600,-- bruto per maand, vermeerderd met een vakantietoeslag van 8% vanaf 16 juni 1997 tot de dag dat de dienstbetrekking rechtsgeldig zal zijn beëindigd;
3. de onder 1. en 2. vermelde bedragen, verhoogd met de wettelijke verhoging ex art. 7:625 BW ad 10%;
4. de wettelijke rente over de onder 1., 2. en 3. genoemde bedragen, berekend vanaf de eerste van iedere maand dat [eiseres] in gebreke is gebleven met betaling van voornoemde bedragen, tot aan de dag der algehele voldoening.
Het vonnis van de Rechtbank is aan dit arrest gehecht.
2. Het geding in cassatie
Tegen het vonnis van de Rechtbank heeft [eiseres] beroep in cassatie ingesteld. De cassatiedagvaarding is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
[verweerder] heeft geconcludeerd tot verwerping van het beroep.
De zaak is voor partijen toegelicht door hun advocaten en voor [verweerder] mede door mr. O.S. van Beijeren, advocaat bij de Hoge Raad.
De conclusie van de Advocaat-Generaal L. Strikwerda strekt tot verwerping van het beroep.
3. Beoordeling van de middelen
De in de middelen aangevoerde klachten kunnen niet tot cassatie leiden. Zulks behoeft, gezien art. 101a RO, geen nadere motivering nu de klachten niet nopen tot beantwoording van rechtsvragen in het belang van de rechtseenheid of de rechtsontwikkeling.
4. Beslissing
De Hoge Raad:
verwerpt het beroep;
veroordeelt [eiseres] in de kosten van het geding in cassatie, tot op deze uitspraak aan de zijde van [verweerder] begroot op ƒ 792,20 aan verschotten en ƒ 3.000,-- voor salaris.
Dit arrest is gewezen door de raadsheren C.H.M. Jansen, als voorzitter, J.B. Fleers en A.G. Pos, en in het openbaar uitgesproken door de raadsheer A. Hammerstein op 26 oktober 2001.