ECLI:NL:HR:2001:AD3951

Hoge Raad

Datum uitspraak
23 november 2001
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
C00/034HR
Instantie
Hoge Raad
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Cassatie
Rechters
  • R. Herrmann
  • H.A.M. Aaftink
  • O. de Savornin Lohman
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Huurrechtelijke geschil over ontbinding huurovereenkomst en ontruiming

In deze zaak gaat het om een huurrechtelijk geschil tussen de eiser en de verweerders in cassatie, die gezamenlijk als verhuurder optreden. De verweerders hebben op 16 juli 1997 de eiser gedagvaard voor het Kantongerecht te Beetsterzwaag, met het verzoek om de huurovereenkomst te ontbinden en de eiser te veroordelen tot ontruiming van het gehuurde pand. De eiser heeft de vordering bestreden, maar de Kantonrechter heeft in tussenvonnissen de zaak naar de rol verwezen en uiteindelijk in een eindvonnis van 17 november 1998 de vordering van de verweerders afgewezen. Hierop hebben de verweerders hoger beroep ingesteld bij de Rechtbank te Leeuwarden, die op 20 oktober 1999 het tussenvonnis van 25 november 1997 heeft bekrachtigd, maar de andere vonnissen heeft vernietigd en de huurovereenkomst met terugwerkende kracht ontbonden. De eiser werd veroordeeld tot ontruiming van het gehuurde pand en moest een bedrag van ƒ 3.500,-- aan verhuis- en inrichtingskosten betalen. De Rechtbank verklaarde het vonnis uitvoerbaar bij voorraad. Tegen deze vonnissen heeft de eiser cassatie ingesteld. De Hoge Raad heeft het beroep verworpen en de eiser in de kosten van het geding in cassatie veroordeeld. De conclusie van de Advocaat-Generaal strekte ook tot verwerping van het beroep. De Hoge Raad heeft geoordeeld dat de in de middelen aangevoerde klachten niet tot cassatie kunnen leiden, zonder dat verdere motivering nodig is, aangezien de klachten niet nopen tot beantwoording van rechtsvragen in het belang van de rechtseenheid of de rechtsontwikkeling.

Uitspraak

23 november 2001
Eerste Kamer
Nr. C00/034HR
AP
Hoge Raad der Nederlanden
Arrest
in de zaak van:
[Eiser], wonende te [woonplaats],
EISER tot cassatie,
advocaat: mr. B.D.W. Martens,
t e g e n
1. [Verweerster 1], wonende te [woonplaats],
2. [Verweerster 2], wonende te [woonplaats],
3. [Verweerder 3], wonende te [woonplaats],
4. [Verweerster 4], wonende te [woonplaats],
VERWEERDERS in cassatie,
advocaat: mr. E. van Staden ten Brink.
1. Het geding in feitelijke instanties
Verweerders in cassatie - verder te noemen: [verweerder] c.s. - hebben bij exploit van 16 juli 1997 eiser tot cassatie - verder te noemen: [eiser] - op verkorte termijn gedagvaard voor het Kantongerecht te Beetsterzwaag en gevorderd dat de Kantonrechter primair de huurovereenkomst tussen [verweerder] c.s. en [eiser] ontbindt, althans ontbonden verklaart, en meer subsidiair het tijdstip vaststelt waarop de huurovereenkomst tussen [verweerder] c.s. als verhuurder en [eiser] als huurder zal eindigen, met veroordeling van gedaagde om binnen één week na betekening van het in deze te wijzen vonnis het gehuurde met alle daarin aanwezige personen en zaken, voorzover deze laatste niet de eigendom van [verweerder] c.s. zijn, te verlaten en te ontruimen met afgifte der sleutels en al wat tot het gehuurde behoort in behoorlijke staat ter vrije en algehele beschikking van [verweerder] c.s. te stellen.
[Eiser] heeft de vordering bestreden.
Nadat de Kantonrechter bij tussenvonnissen van 25 november 1997, 28 april 1998 en 18 augustus 1998 de zaak naar de rol had verwezen, telkens voor akte uitlating van de zijde van [verweerder] c.s., heeft de Kantonrechter bij eindvonnis van 17 november 1998 de vordering van [verweerder] c.s. afgewezen.
Tegen de vonnissen van 25 november 1997, 18 augustus 1998 en 17 november 1998 hebben [verweerder] c.s. hoger beroep ingesteld bij de Rechtbank te Leeuwarden.
De Rechtbank heeft bij vonnis van 20 oktober 1999 - het tussenvonnis van 25 november 1997 bekrachtigd;
- het tussenvonnis van 18 augustus 1998, alsmede het eindvonnis van 17 november 1998, vernietigd,
en opnieuw beslissende:
- de huurovereenkomst tussen partijen met ingang van die dag ontbonden;
- [eiser] veroordeeld om binnen één maand na betekening van dit vonnis het gehuurde, te weten het gedeelte met de naam [...] van het pand aan de [a-straat 1] te [woonplaats], gemeente Smallingerland, met alle daarin aanwezige personen en zaken, voorzover deze laatste niet eigendom van [verweerder] c.s. zijn, te verlaten en te ontruimen, met afgifte van de sleutels en al tot wat het gehuurde behoort in behoorlijke staat ter vrije en algehele beschikking van [verweerder] c.s. te stellen;
- [verweerder] c.s. gemachtigd om, indien [eiser] met ontruiming in gebreke mocht blijven, deze zelf te doen uitvoeren, desnoods met behulp van de sterke arm van politie en justitie;
- [verweerder] c.s. veroordeeld om tegen behoorlijk bewijs van kwijting aan [eiser] te betalen een bedrag van ƒ 3.500,-- aan verhuis- en inrichtingskosten.
Bij vonnis van 1 december 1999 heeft de Rechtbank het vonnis van 20 oktober 1999 uitvoerbaar bij voorraad verklaard.
De vonnissen van de Rechtbank zijn aan dit arrest gehecht.
2. Het geding in cassatie
Tegen de vonnissen van de Rechtbank heeft [eiser] beroep in cassatie ingesteld. De cassatiedagvaarding is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
[Verweerder] c.s. hebben geconcludeerd tot verwerping van het beroep.
De zaak is voor partijen toegelicht door hun advocaten.
De conclusie van de Advocaat-Generaal J.L.R.A. Huydecoper strekt tot verwerping van het beroep.
3. Beoordeling van de middelen
De in de middelen aangevoerde klachten kunnen niet tot cassatie leiden. Zulks behoeft, gezien art. 101a RO, geen nadere motivering nu de klachten niet nopen tot beantwoording van rechtsvragen in het belang van de rechtseenheid of de rechtsontwikkeling.
4. Beslissing
De Hoge Raad:
verwerpt het beroep;
veroordeelt [eiser] in de kosten van het geding in cassatie, tot op deze uitspraak aan de zijde van [verweerder] c.s. begroot op ƒ 632,20 aan verschotten en ƒ 3.000,-- voor salaris.
Dit arrest is gewezen door de raadsheren R. Herrmann, als voorzitter, H.A.M. Aaftink en O. de Savornin Lohman, en in het openbaar uitgesproken door de raadsheer O. de Savornin Lohman op 23 november 2001.