ECLI:NL:HR:2001:AD3954

Hoge Raad

Datum uitspraak
7 december 2001
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
C00/043HR
Instantie
Hoge Raad
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Cassatie
Rechters
  • R. Herrmann
  • H.A.M. Aaftink
  • O. de Savornin Lohman
  • A. Hammerstein
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Onrechtmatige daad en schadevergoeding door de Staat voor het ruimen van varkensstapel

In deze zaak hebben eisers tot cassatie, [eiser 1] en [eiser 2], de Staat gedagvaard voor de Rechtbank te Roermond. Zij vorderden een verklaring voor recht dat de Staat onrechtmatig heeft gehandeld door hen niet volledig schadeloos te stellen voor het ten onrechte ruimen van hun varkensstapel. De eisers vorderden een schadevergoeding van respectievelijk ƒ 59.145,-- en ƒ 102.071,--, vermeerderd met wettelijke rente vanaf 11 juli 1991. De Staat heeft bij incidentele conclusie geconcludeerd tot onbevoegdverklaring van de Rechtbank, waarop de Rechtbank zich bij vonnis van 21 november 1991 onbevoegd verklaarde en de zaak verwees naar de Rechtbank te 's-Gravenhage.

Na de verwijzing heeft de Staat de vordering van eisers bestreden. De Rechtbank te 's-Gravenhage heeft op 17 januari 1996 de eisers niet-ontvankelijk verklaard in hun vordering. Eisers hebben hoger beroep ingesteld bij het Gerechtshof te 's-Gravenhage, dat op 21 oktober 1999 het bestreden vonnis heeft bekrachtigd. Tegen dit arrest hebben eisers cassatie ingesteld. De Hoge Raad heeft de zaak behandeld en de conclusie van de Advocaat-Generaal C.L. de Vries Lentsch-Kostense strekte tot verwerping van het beroep.

De Hoge Raad heeft het beroep verworpen en eisers in de kosten van het geding in cassatie veroordeeld, tot op deze uitspraak aan de zijde van de Staat begroot op ƒ 4.027,20 aan verschotten en ƒ 3.000,-- voor salaris. De uitspraak is gedaan door de raadsheren R. Herrmann als voorzitter, H.A.M. Aaftink en O. de Savornin Lohman, en openbaar uitgesproken door raadsheer A. Hammerstein op 7 december 2001.

Uitspraak

7 december 2001
Eerste Kamer
Nr. C00/043HR
MP
Hoge Raad der Nederlanden
Arrest
in de zaak van:
1. [Eiser 1],
2. [Eiser 2],
beiden wonende te [woonplaats],
EISERS tot cassatie,
advocaat: mr. K.G.W. van Oven,
t e g e n
DE STAAT DER NEDERLANDEN (Ministerie van Landbouw, Natuurbeheer en Visserij Rijksdienst voor Keuring van Vee en Vlees), gevestigd te 's-Gravenhage,
VERWEERDER in cassatie,
advocaat: mr. G.J.H. Houtzagers.
1. Het geding in feitelijke instanties
Eisers tot cassatie - verder tezamen te noemen: [eiser] c.s. - hebben bij exploit van 11 juli 1991 verweerder in cassatie - verder te noemen: de Staat - gedagvaard voor de Rechtbank te Roermond en gevorderd, kort gezegd:
a. voor recht te verklaren dat de Staat onrechtmatig heeft gehandeld en handelt ten opzichte van [eiser] c.s. door hen ook thans nog niet volledig schadeloos te stellen voor het ten onrechte ruimen van hun var-kensstapel en dat hen de na te noemen schadevergoeding dient te worden voldaan;
b. betaling aan [eiser] c.s. van bedragen van respectievelijk ƒ 59.145,-- en ƒ 102.071,--, althans bedragen nader op te maken bij staat, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 11 juli 1991.
De Staat heeft bij incidentele conclusie geconcludeerd tot onbevoegdverklaring van de Rechtbank.
De Rechtbank heeft bij vonnis van 21 november 1991 zich onbevoegd verklaard van de vordering van [eiser] c.s. kennis te nemen en de zaak in de stand waarin zij zich bevond verwezen naar de Rechtbank te 's-Gravenhage.
Nadat de zaak bij de Rechtbank te 's-Gravenhage aanhangig was gemaakt heeft de Staat bij conclusie van antwoord de vordering van [eiser] c.s. bestreden.
Bij vonnis van 17 januari 1996 heeft de Rechtbank [eiser] c.s. niet-ontvankelijk verklaard in hun vordering.
Tegen dit vonnis hebben [eiser] c.s. hoger beroep ingesteld bij het Gerechtshof te 's-Gravenhage. De Staat heeft incidenteel hoger beroep ingesteld.
Bij arrest van 21 oktober 1999 heeft het Hof het bestreden vonnis bekrachtigd.
Het arrest van het Hof is aan dit arrest gehecht.
2. Het geding in cassatie
Tegen het arrest van het Hof hebben [eiser] c.s. beroep in cassatie ingesteld. De cassatiedagvaarding is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
De Staat heeft geconcludeerd tot verwerping van het beroep.
De zaak is voor partijen toegelicht door hun advocaten.
De conclusie van de Advocaat-Generaal C.L. de Vries Lentsch-Kostense strekt tot verwerping van het beroep.
3. Beoordeling van de middelen
De in de middelen aangevoerde klachten kunnen niet tot cassatie leiden. Zulks behoeft, gezien art. 101a RO, geen nadere motivering nu de klachten niet nopen tot beant-woording van rechtsvragen in het belang van de rechtseenheid of de rechtsontwikkeling.
4. Beslissing
De Hoge Raad:
verwerpt het beroep;
veroordeelt [eiser] c.s. in de kosten van het geding in cassatie, tot op deze uitspraak aan de zijde van de Staat begroot op ƒ 4.027,20 aan verschotten en ƒ 3.000,-- voor salaris.
Dit arrest is gewezen door de raadsheren R. Herrmann als voorzitter, H.A.M. Aaftink en O. de Savornin Lohman, en in het openbaar uitgesproken door de raadsheer A. Hammerstein op 7 december 2001.