ECLI:NL:HR:2001:AD3956
Hoge Raad
- Cassatie
- F.H.J. Mijnssen
- R. Herrmann
- H.A.M. Aaftink
- A. Hammerstein
- P.C. Kop
- Rechtspraak.nl
Cassatie over vordering tot schadevergoeding na onzorgvuldig demonteren van drukpersen
In deze zaak heeft eiseres tot cassatie, vertegenwoordigd door mr. R.T.R.F. Carli, verweerster in cassatie, vertegenwoordigd door mr. M.J. Schenck, gedagvaard voor de Rechtbank te Dordrecht. Eiseres vorderde een schadevergoeding van ƒ 279.137,--, vermeerderd met wettelijke rente, als gevolg van onzorgvuldig handelen van verweerster bij het demonteren, vervoeren en opslaan van drukpersen. Verweerster heeft de vordering bestreden en in reconventie een bedrag van ƒ 1.994,49 gevorderd, ook vermeerderd met wettelijke rente. De Rechtbank heeft eiseres toegelaten tot bewijs van de onzorgvuldigheid van verweerster, maar heeft verdere beslissingen aangehouden. Verweerster heeft hoger beroep ingesteld bij het Gerechtshof te 's-Gravenhage, dat op 28 september 1999 het vonnis van de Rechtbank heeft vernietigd en de vordering van eiseres heeft afgewezen. Eiseres heeft hiertegen cassatie ingesteld.
De Hoge Raad heeft de zaak behandeld en de conclusie van de Advocaat-Generaal C.L. de Vries Lentsch-Kostense, die tot verwerping van het beroep strekte, in overweging genomen. De Hoge Raad heeft geoordeeld dat de middelen van eiseres niet tot cassatie kunnen leiden, en heeft het beroep verworpen. Eiseres is in de kosten van het geding in cassatie veroordeeld, die zijn begroot op ƒ 7.417,20 aan verschotten en ƒ 3.000,-- voor salaris. Dit arrest is gewezen door vice-president F.H.J. Mijnssen en raadsheren R. Herrmann, H.A.M. Aaftink, A. Hammerstein en P.C. Kop, en openbaar uitgesproken op 7 december 2001.