ECLI:NL:HR:2001:AD3962
Hoge Raad
- Cassatie
- R. Herrmann
- A.E.M. van der Putt-Lauwers
- O. de Savornin Lohman
- A. Hammerstein
- Rechtspraak.nl
Cassatie tegen arrest van het Gerechtshof te 's-Gravenhage inzake vordering tot schadevergoeding
In deze zaak hebben eisers tot cassatie, [eiser 1] en [eiseres 2], op 24 september 1996 verweersters in cassatie, [verweerder 1], [verweerster 2] en [verweerster 3], gedagvaard voor de Rechtbank te 's-Gravenhage. Zij vorderden een schadevergoeding van ƒ 36.261,60, vermeerderd met wettelijke rente, als gevolg van schade die op 1 november 1994 was geconstateerd. De Rechtbank heeft op 4 februari 1998 geoordeeld dat verweersters een bedrag van ƒ 35.261,60 aan eisers moesten betalen, vermeerderd met rente vanaf de dag van dagvaarding. Verweersters hebben hiertegen hoger beroep ingesteld bij het Gerechtshof te 's-Gravenhage, dat op 18 november 1999 het vonnis van de Rechtbank heeft vernietigd en de vordering heeft afgewezen.
Eisers hebben vervolgens beroep in cassatie ingesteld tegen het arrest van het Gerechtshof. De Hoge Raad heeft de zaak behandeld en de conclusie van de Advocaat-Generaal C.L. de Vries Lentsch-Kostense, die tot verwerping van het beroep strekte, in overweging genomen. De Hoge Raad heeft het beroep verworpen en eisers veroordeeld in de kosten van het geding in cassatie, die zijn begroot op ƒ 1.027,20 aan verschotten en ƒ 3.000,-- voor salaris. De uitspraak is gedaan op 30 november 2001 door de raadsheren R. Herrmann, als voorzitter, A.E.M. van der Putt-Lauwers en O. de Savornin Lohman, en openbaar uitgesproken door raadsheer A. Hammerstein.