ECLI:NL:HR:2001:AD3962

Hoge Raad

Datum uitspraak
30 november 2001
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
C00/068HR
Instantie
Hoge Raad
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Cassatie
Rechters
  • R. Herrmann
  • A.E.M. van der Putt-Lauwers
  • O. de Savornin Lohman
  • A. Hammerstein
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Cassatie tegen arrest van het Gerechtshof te 's-Gravenhage inzake vordering tot schadevergoeding

In deze zaak hebben eisers tot cassatie, [eiser 1] en [eiseres 2], op 24 september 1996 verweersters in cassatie, [verweerder 1], [verweerster 2] en [verweerster 3], gedagvaard voor de Rechtbank te 's-Gravenhage. Zij vorderden een schadevergoeding van ƒ 36.261,60, vermeerderd met wettelijke rente, als gevolg van schade die op 1 november 1994 was geconstateerd. De Rechtbank heeft op 4 februari 1998 geoordeeld dat verweersters een bedrag van ƒ 35.261,60 aan eisers moesten betalen, vermeerderd met rente vanaf de dag van dagvaarding. Verweersters hebben hiertegen hoger beroep ingesteld bij het Gerechtshof te 's-Gravenhage, dat op 18 november 1999 het vonnis van de Rechtbank heeft vernietigd en de vordering heeft afgewezen.

Eisers hebben vervolgens beroep in cassatie ingesteld tegen het arrest van het Gerechtshof. De Hoge Raad heeft de zaak behandeld en de conclusie van de Advocaat-Generaal C.L. de Vries Lentsch-Kostense, die tot verwerping van het beroep strekte, in overweging genomen. De Hoge Raad heeft het beroep verworpen en eisers veroordeeld in de kosten van het geding in cassatie, die zijn begroot op ƒ 1.027,20 aan verschotten en ƒ 3.000,-- voor salaris. De uitspraak is gedaan op 30 november 2001 door de raadsheren R. Herrmann, als voorzitter, A.E.M. van der Putt-Lauwers en O. de Savornin Lohman, en openbaar uitgesproken door raadsheer A. Hammerstein.

Uitspraak

30 november 2001
Eerste Kamer
Nr. C00/068HR
MP
Hoge Raad der Nederlanden
Arrest
in de zaak van:
1. [Eiser 1],
2. [Eiseres 2],
beiden wonende te [woonplaats],
EISERS tot cassatie,
advocaat: mr. L.A. van der Niet,
t e g e n
1. [Verweerder 1], wonende te [woonplaats],
2. [Verweerster 2], wonende te [woonplaats],
3. [Verweerster 3], wonende te [woonplaats]
VERWEERSTERS in cassatie,
advocaat: mr. G.C. Makkink.
1. Het geding in feitelijke instanties
Eisers tot cassatie - verder te noemen: [eiser] c.s. - hebben bij exploit van 24 september 1996 verweersters in cassatie - verder te noemen: [verweerder] c.s. - gedagvaard voor de Rechtbank te 's-Gravenhage en gevorderd bij vonnis voorzover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad [verweerder] c.s. te veroordelen om tegen behoorlijk bewijs van kwijting aan [eiser] c.s. te voldoen een bedrag groot ƒ 36.261,60 vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de dag dat de schade werd geconstateerd t.w. 1 november 1994 subsidiair vanaf de dag der dagvaarding tot aan die der voldoening.
[Verweerder] c.s. hebben de vordering bestreden.
De Rechtbank heeft bij vonnis van 4 februari 1998 [verweerder] c.s. veroordeeld om aan [eiser] c.s. te betalen een bedrag van ƒ 35.261,60 vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 24 september 1996.
Tegen dit vonnis hebben [verweerder] c.s. hoger beroep ingesteld bij het Gerechtshof te 's-Gravenhage.
Bij arrest van 18 november 1999 heeft het Hof het bestreden vonnis vernietigd en, opnieuw rechtdoende, de vordering afgewezen.
Het arrest van het Hof is aan dit arrest gehecht.
2. Het geding in cassatie
Tegen het arrest van het Hof hebben [eiser] c.s. beroep in cassatie ingesteld. De cassatiedagvaarding is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
[Verweerder] c.s. hebben geconcludeerd tot verwerping van het beroep.
De zaak is voor partijen toegelicht door hun advocaten.
De conclusie van de Advocaat-Generaal C.L. de Vries Lentsch-Kostense strekt tot verwerping van het beroep.
3. Beoordeling van de middelen
De in de middelen aangevoerde klachten kunnen niet tot cassatie leiden. Zulks behoeft, gezien art. 101a RO, geen nadere motivering nu de klachten niet nopen tot beantwoording van rechtsvragen in het belang van de rechtseenheid of de rechtsontwikkeling.
4. Beslissing
De Hoge Raad:
Verwerpt het beroep;
Veroordeelt [eiser] c.s. in de kosten van het geding in cassatie, tot op deze uitspraak aan de zijde van [verweerder] c.s. begroot op ƒ 1.027,20 aan verschotten en ƒ 3.000,-- voor salaris.
Dit arrest is gewezen door de raadsheren R. Herrmann, als voorzitter, A.E.M. van der Putt-Lauwers en O. de Savornin Lohman, en in het openbaar uitgesproken door de raadsheer A. Hammerstein op 30 november 2001.