ECLI:NL:HR:2001:AD3970

Hoge Raad

Datum uitspraak
14 december 2001
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
C00/098HR
Instantie
Hoge Raad
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Cassatie
Rechters
  • P. Neleman
  • A.E.M. van der Putt-Lauwers
  • J.B. Fleers
  • A.G. Pos
  • P.C. Kop
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Cassatie over de rechtsgeldigheid van een kettingbeding in het kader van erfpacht en opstalrecht

In deze zaak heeft eiser tot cassatie, aangeduid als [eiser], VBE, de Vereniging van Bungaloweigenaren van Bungalowpark De Keizerskroon, gedagvaard voor het Kantongerecht te Den Helder. De eiser vorderde betaling van een bedrag van ƒ 1.718,20, bestaande uit juridische bijstandskosten en rente, terwijl VBE in reconventie een bedrag van ƒ 5.000,-- vorderde wegens niet-naleving van een kettingbeding. De Kantonrechter wees de vordering van [eiser] af en kende de vordering van VBE in reconventie toe. Eiser ging in hoger beroep bij de Rechtbank te Alkmaar, die de eerdere vonnissen bekrachtigde. Hierna stelde [eiser] cassatie in bij de Hoge Raad.

De Hoge Raad oordeelde dat de Kantonrechter en de Rechtbank terecht hadden geoordeeld over de rechtsgeldigheid van het kettingbeding. Dit kettingbeding was opgenomen in de notariële akte van overdracht van het erfpacht- en opstalrecht en verplichtte de koper om zich te onderwerpen aan de besluiten van de vereniging van bungalow-eigenaren. De Hoge Raad concludeerde dat [eiser] zich had verbonden tegenover de rechtsvoorganger van VBE, en dat zijn argumenten tegen de geldigheid van het kettingbeding niet konden leiden tot cassatie. De Hoge Raad verwierp het beroep en veroordeelde [eiser] in de kosten van het geding in cassatie, die aan de zijde van VBE werden begroot op ƒ 632,20 aan verschotten en ƒ 3.000,-- voor salaris.

Dit arrest is gewezen door de vice-president P. Neleman en vier andere raadsheren, en openbaar uitgesproken op 14 december 2001.

Uitspraak

14 december 2001
Eerste Kamer
Nr. C00/098HR
CP
Hoge Raad der Nederlanden
Arrest
in de zaak van:
[Eiser], wonende te [woonplaats],
EISER tot cassatie,
advocaat: mr. M.E. Baumgarten-Wessel,
t e g e n
VERENIGING VAN BUNGALOWEIGENAREN VAN BUNGALOWPARK DE KEIZERSKROON, gevestigd te Den Helder,
VERWEERSTER in cassatie,
advocaat: mr. A.L.C.M. Oomen.
1. Het geding in feitelijke instanties
Eiser tot cassatie - verder te noemen: [eiser] - heeft bij exploit van 6 september 1996 verweerster in cassatie - verder te noemen: VBE - gedagvaard voor het Kantongerecht te Den Helder en gevorderd bij vonnis, uitvoer bij voorraad, VBE te veroordelen tot betaling aan [eiser] van een bedrag, groot ƒ 1.718,20, bestaande uit ƒ 1.198,50 aan juridische bijstandskosten en ƒ 475,-- + ƒ 44,70 rente aan onverschuldigde betaling, vermeerderd met de wettelijke rente.
Bij conclusie van antwoord heeft VBE de vordering bestreden en in reconventie veroordeling van [eiser] gevorderd tot betaling van een bedrag ad ƒ 5.000,--, te vermeerderen met de wettelijke rente.
[Eiser] heeft de vordering in reconventie bestreden.
Nadat de Kantonrechter bij tussenvonnis van 13 november 1997 VBE had toegelaten tot bewijs, heeft de Kantonrechter bij eindvonnis van 17 december 1998 in conventie de vordering afgewezen en in reconventie de vordering toegewezen.
Tegen deze vonnissen heeft [eiser] hoger beroep ingesteld bij de Rechtbank te Alkmaar.
Bij vonnis van 30 december 1999 heeft de Rechtbank de bestreden vonnissen bekrachtigd.
Het vonnis van de Rechtbank is aan dit arrest gehecht.
2. Het geding in cassatie
Tegen het vonnis van de Rechtbank heeft [eiser] beroep in cassatie ingesteld. De cassatiedagvaarding is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
VBE heeft geconcludeerd tot verwerping van het beroep.
De zaak is voor [eiser] toegelicht door zijn advocaat.
De conclusie van de Advocaat-Generaal F.F. Langemeijer strekt tot verwerping van het beroep.
3. Beoordeling van de middelen
3.1 In cassatie kan van het volgende worden uitgegaan.
(i) Bij notariële akte van 6 april 1972 heeft [betrokkene A] het erfpacht- en opstalrecht ten aanzien van kavel Keizerskroon 9 van het bungalowpark "De Keizerskroon" te Julianadorp overgedragen aan [betrokkene B]. In deze akte was een kettingbeding opgenomen met de volgende tekst (hierna: het kettingbeding):
"8. De koper, die met de andere bungalow-eigenaren een vereniging van bungalow-eigenaren vormt, welke vereniging ter behartiging van de gemeenschappelijke belangen van de bungalow-eigenaren de "Stichting Bungalowpark "De Keizerskroon" te Julianadorp in het leven heeft geroepen, onderwerpt zich onherroepelijk aan de besluiten van die vereniging, ondermeer tot betaling van een jaarlijks vast te stellen bijdrage ter dekking van de gemeenschappelijke kosten, welke in eerste instantie éénhonderd gulden per jaar bedraagt. Bij overdracht zal de koper deze bepaling aan de nieuwe verkrijger dienen op te leggen, welke evenals het lidmaatschap van de vereniging van bungalow-eigenaren onverbrekelijk aan het erfpachtsrecht is verbonden. Bij niet voldoen aan enige verplichting krachtens deze bepaling verbeurt de koopster of verbeurt zijn rechtsopvolger een boete van vijfduizend gulden ten behoeve van de Stichting Bungalowpark "De Keizerskroon"".
(ii) Bij notariële akte van 9 april 1973 is een stichting opgericht, genaamd: "Beheersstichting Bungalowpark "De Keizerskroon"". Deze stichting is, na daartoe verkregen verlof als bedoeld in art. 2:18 BW, bij akte van 11 juni 1992 omgezet in een vereniging, te weten VBE, de verweerster in cassatie.
(iii) Bij notariële akte van 15 december 1993 heeft [eiser] het erfpacht- en opstalrecht ten aanzien van de onder (i) vermelde kavel verkregen van genoemde [betrokkene B]. In die akte is het kettingbeding opgenomen. Voorts wordt vermeld dat de jaarlijkse bijdrage inmiddels is verhoogd tot ƒ 475,-- en dat de eerder genoemde bepalingen, waaronder het kettingbeding, bij deze overeenkomst worden opgelegd aan de koper, [eiser]. Deze verklaart zich te verbinden de verplichtingen uit deze bepalingen voortvloeiende te zullen naleven, welke verklaring wordt aanvaard door de verkoper namens degenen ten behoeve van wie in de akte rechten werden bedongen.
(iv) [Eiser] heeft de contributie voor het jaar 1994 ten bedrage van ƒ 475,-- in januari 1994 aan VBE betaald.
(v) [Eiser] heeft het erfpacht- en opstalrecht ten aanzien van de kavel Keizerskroon 9 op 19 december 1994 verkocht aan een derde zonder aan deze derde het kettingbeding op te leggen.
3.2 De vordering van [eiser] in conventie strekt tot terugbetaling van de door hem betaalde bijdrage van ƒ 475,-- als onverschuldigd betaald, vermeerderd met incassokosten en rente. VBE heeft die vordering bestreden en in reconventie betaling gevorderd van de boete van ƒ 5.000,-- die is verschuldigd bij niet-naleving van het kettingbeding. De Kantonrechter en de Rechtbank hebben de vordering van [eiser] in conventie afgewezen en de vordering van VBE in reconventie toegewezen.
3.3 Het eerste middel betreft de vraag of de aan het slot van het kettingbeding genoemde stichting, ten behoeve van welke de boete wordt verbeurd, dezelfde is als de hiervoor in 3.1 onder (ii) genoemde stichting, de rechtsvoorganger van VBE. Daarover heeft de Kantonrechter geoordeeld dat VBE is geslaagd in het bewijs dat met de "Stichting Bungalowpark de Keizerskroon" in het kettingbeding wordt bedoeld de "Beheersstichting Bungalowpark "De Keizerskroon"". Dat oordeel berust op de mededeling in een brief van oud-notaris Batenburg - die de hiervoor in 3.1 onder (ii) vermelde akte heeft opgemaakt - dat de in het kettingbeding genoemde Stichting Bungalowpark "De Keizerskroon" is de "Beheersstichting Bungalowpark "De Keizerskroon"", en op het gegeven dat [eiser] geen feiten en omstandigheden heeft gesteld waaruit zou blijken dat er in de praktijk twee stichtingen zijn of zijn geweest. Tegen dit oordeel heeft [eiser] voor de Rechtbank in grief 2 aangevoerd dat hij "gezien de ondoorzichtige en onduidelijke constructie die door de grondleggers van bungalowpark "De Keizerskroon" is gekozen", mocht menen dat er twee stichtingen waren en in grief 3 dat zijn desbetreffende bewijsaanbod ten onrechte is gepasseerd.
3.4.1 De Rechtbank heeft deze grieven in de door het middel aangevallen rov. 8 van het vonnis verworpen op grond van haar oordeel dat de (hiervoor in 3.3 weergegeven) gronden de beslissing van de Kantonrechter kunnen dragen en dat de stellingen die [eiser] aan grief 2 ten grondslag had gelegd, deze gronden niet aantasten.
3.4.2 Vervolgens heeft de Rechtbank overwogen:
"Daarbij komt nog dat [eiser] de juistheid van voormelde verklaring van oud notaris Batenburg voornoemd nimmer heeft betwist, zodat de kantonrechter van de juistheid van die verklaring kon uitgaan en het bewijsaanbod van [eiser], dat overigens niet concreet en niet gespecificeerd was, kon passeren."
3.5 Het middel bestrijdt de in 3.4.2 weergegeven overweging, in het bijzonder de verwerping van de grief tegen het passeren van het bewijsaanbod van [eiser], dat tegenbewijs betrof tegen het door VBE door middel van de verklaring van oud-notaris Batenburg geleverde bewijs. Uit hetgeen hiervoor is overwogen volgt echter dat het hier om een overweging ten overvloede gaat. De in 3.4.1 weergegeven motivering kan het oordeel van de Rechtbank zelfstandig dragen. Zo [eiser] aanvankelijk al mocht hebben verondersteld dat er een tweede stichting bestond en dat hij zich tegenover die stichting had verbonden, maar later heeft ontdekt dat die tweede stichting nooit heeft bestaan, volgt daaruit immers niet dat hij jegens niemand gebonden is. De Rechtbank heeft kennelijk en niet onbegrijpelijk uit de feiten afgeleid dat [eiser] zich heeft willen verbinden tegenover de wel bestaande rechtspersoon, te weten de rechtsvoorganger van VBE. Het middel kan dan ook niet tot cassatie leiden, wat er ook zij van de bestreden overweging.
3.6 Ook de in de middelen II en III aangevoerde klachten kunnen niet tot cassatie leiden. Zulks behoeft, gezien artikel 101a RO, geen nadere motivering nu deze klachten niet nopen tot beantwoording van rechtsvragen in het belang van de rechtseenheid of de rechtsontwikkeling.
4. Beslissing
De Hoge Raad:
verwerpt het beroep;
veroordeelt [eiser] in de kosten van het geding in cassatie, tot op deze uitspraak aan de zijde van VBE begroot op ƒ 632,20 aan verschotten en ƒ 3.000,-- voor salaris.
Dit arrest is gewezen door de vice-president P. Neleman als voorzitter en de raadsheren A.E.M. van der Putt-Lauwers, J.B. Fleers, A.G. Pos en P.C. Kop, en in het openbaar uitgesproken door de raadsheer A. Hammerstein op 14 december 2001.