ECLI:NL:HR:2001:AD3980
Hoge Raad
- Cassatie
- F.H.J. Mijnssen
- A.E.M. van der Putt-Lauwers
- O. de Savornin Lohman
- Rechtspraak.nl
Nietigheid van dagvaarding en verstekverlening in cassatieprocedure
In deze zaak heeft eiser tot cassatie, handelend onder de naam [...], beroep ingesteld tegen het arrest van het Gerechtshof te 's-Gravenhage van 20 februari 2001. De verweerders in cassatie, de gebroeders [...], zijn niet verschenen. Eiser heeft hen gedagvaard om te verschijnen ter terechtzitting van de Hoge Raad op 29 juni 2001, maar de gebroeders [...], vertegenwoordigd door hun advocaat mr. F.R.A. Schaaf, hebben geen akte van domiciliekeuze overgelegd. De advocaat-generaal L. Strikwerda heeft geconcludeerd tot nietigverklaring van het exploit van dagvaarding en tot weigering van het gevraagde verstek.
De Hoge Raad heeft vastgesteld dat de dagvaarding niet aan de juiste vereisten voldeed, omdat deze niet was uitgebracht voor de dienende dag. Eiser heeft een deurwaardersexploit overgelegd dat op 4 september 2001 is uitgebracht, maar dit voldeed niet aan de eisen van artikel 92 lid 1 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering. De Hoge Raad heeft geoordeeld dat het exploit van dagvaarding aan de gebroeders [...] niet heeft bereikt, waardoor de nietigheid van de dagvaarding moet worden uitgesproken.
De Hoge Raad heeft het gevraagde verstek geweigerd en de dagvaarding in cassatie nietig verklaard. Dit arrest is gewezen door de vice-president F.H.J. Mijnssen als voorzitter en de raadsheren A.E.M. van der Putt-Lauwers en O. de Savornin Lohman, en in het openbaar uitgesproken door raadsheer O. de Savornin Lohman op 23 november 2001.