ECLI:NL:HR:2001:AD4316
Hoge Raad
- Cassatie
- W.J.M. Davids
- G.J.M. Corstens
- B.C. de Savornin Lohman
- Rechtspraak.nl
Uitlevering van een persoon aan de Bondsrepubliek Duitsland
In deze zaak heeft de Hoge Raad op 13 november 2001 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure tegen een beslissing van de Arrondissementsrechtbank te Alkmaar. De zaak betreft een uitleveringsverzoek van de Bondsrepubliek Duitsland voor een persoon die in Nederland gedetineerd was. De opgeëiste persoon, geboren in Joegoslavië in 1975, was ten tijde van de uitspraak gedetineerd in het Huis van Bewaring 'De Compagnie en Zwaag'. De advocaat van de opgeëiste persoon, mr. T. Arkesteijn, heeft middelen van cassatie ingediend, maar de Advocaat-Generaal Jörg concludeerde dat de bestreden uitspraak verbeterd moest worden gelezen en dat het beroep voor het overige verworpen diende te worden.
De Rechtbank had eerder de uitlevering toelaatbaar verklaard op basis van feiten die in een Duits aanhoudingsbevel waren beschreven. De Hoge Raad oordeelde dat de Rechtbank terecht had vastgesteld dat de feiten ook onder de Nederlandse wet strafbaar zijn. De verdediging voerde aan dat de Duitse wettelijke bepalingen met betrekking tot poging tot roof niet waren overgelegd, maar de Hoge Raad oordeelde dat dit geen belemmering vormde voor de uitlevering. De Hoge Raad concludeerde dat de middelen van de verdediging niet tot cassatie konden leiden en dat de bestreden uitspraak niet vernietigd hoefde te worden.
De Hoge Raad heeft uiteindelijk het beroep verworpen, waarmee de uitlevering aan Duitsland kon doorgaan. Dit arrest bevestigt de noodzaak van een zorgvuldige afweging van de rechtsgrondslagen voor uitlevering en de toepassing van internationale verdragen, zoals het Europees Verdrag betreffende uitlevering.