ECLI:NL:HR:2001:AD4503
Hoge Raad
- Cassatie
- F.H.J. Mijnssen
- A.E.M. van der Putt-Lauwers
- O. de Savornin Lohman
- A. Hammerstein
- Rechtspraak.nl
Cassatieberoep niet-ontvankelijk verklaard wegens niet voldoen aan hoger beroep vereisten
In deze zaak heeft eiser, bij exploit van 10 juni 1998, verweerster gedagvaard voor de Kantonrechter te Alphen aan den Rijn. Eiser vorderde veroordeling van verweerster tot betaling van een bedrag van ƒ 3.045,29, verminderd met ƒ 808,90, vermeerderd met buitengerechtelijke kosten en wettelijke rente. De Kantonrechter heeft na een tussenvonnis van 19 januari 1999, waarbij partijen zijn uitgenodigd om zich uit te laten over de voortzetting of royement van de zaak, bij eindvonnis van 23 november 1999 eiser niet-ontvankelijk verklaard in zijn vordering. Eiser heeft hiertegen cassatie ingesteld.
De Hoge Raad heeft in zijn arrest van 30 november 2001 geoordeeld dat eiser niet-ontvankelijk moet worden verklaard in zijn cassatieberoep. De Hoge Raad overweegt dat op basis van artikel 38 van de Wet op de rechterlijke organisatie, zoals dat tot 1 januari 1999 luidde, geen hoger beroep kon worden ingesteld tegen een vonnis van de Kantonrechter als het totaalbedrag van de vordering minder bedroeg dan ƒ 2.500,--. De vordering van eiser, die meer dan dit bedrag bedroeg, had hem in staat moeten stellen om in hoger beroep te gaan. Echter, de wijziging van de wet per 1 januari 1999, die de drempel voor hoger beroep verhoogde, was niet van toepassing op zaken waarvan de inleidende dagvaarding voor deze datum was uitgebracht.
De Hoge Raad concludeert dat eiser in zijn cassatieberoep niet-ontvankelijk moet worden verklaard, omdat hij niet heeft voldaan aan de vereisten voor hoger beroep. Eiser wordt bovendien veroordeeld in de kosten van het geding in cassatie, die aan de zijde van verweerster zijn begroot op nihil. Dit arrest is gewezen door de vice-president en raadsheren van de Hoge Raad, en openbaar uitgesproken door raadsheer A. Hammerstein.