ECLI:NL:HR:2001:AD4506

Hoge Raad

Datum uitspraak
16 november 2001
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
C00/011HR
Instantie
Hoge Raad
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Cassatie
Rechters
  • G.G. van Erp Taalman Kip-Nieuwenkamp
  • C.H.M. Jansen
  • A.G. Pos
  • A. Hammerstein
  • P.C. Kop
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Cassatie over verplichte deelneming in beroepspensioenregeling voor medische specialisten

In deze zaak heeft de Hoge Raad op 16 november 2001 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure tussen de Stichting Pensioenfonds Medische Specialisten (SPMS) en een verweerder die in cassatie niet verschenen was. De verweerder had eerder bij de Kantonrechter te Nijmegen gevorderd om als goed opposant te worden verklaard en ontheven te worden van verplichtingen die voortvloeiden uit een dwangbevel dat door SPMS was uitgevaardigd. De Kantonrechter had een comparitie van partijen gelast en vervolgens prejudiciële vragen aan het Hof van Justitie van de Europese Gemeenschappen gesteld. De Rechtbank te Arnhem had in hoger beroep de vordering van de verweerder toegewezen, maar dit vonnis werd door SPMS in cassatie aangevochten.

De Hoge Raad heeft vastgesteld dat de verweerder tot 1 januari 1996 als medisch specialist werkzaam was in de Sint Maartenskliniek en verplicht deelnemer was aan de beroepspensioenregeling van SPMS. Na deze datum stopte hij zijn bijdrage aan SPMS en werd hij deelnemer aan het bedrijfspensioenfonds van PGGM. De Hoge Raad oordeelde dat de Rechtbank ten onrechte had geoordeeld dat de verweerder vrijgesteld was van de verplichting tot deelneming aan het pensioenfonds van SPMS. De Hoge Raad vernietigde het vonnis van de Rechtbank en verwees de zaak naar het Gerechtshof te Arnhem voor verdere behandeling.

De Hoge Raad benadrukte dat de ontheffing van de verplichting tot deelneming aan het pensioenfonds alleen in nauwkeurig omschreven gevallen mogelijk is en dat de doelstelling van de wet is om een collectieve verplichting tot stand te brengen. De beslissing van de Rechtbank werd als onbegrijpelijk gekwalificeerd, omdat deze niet voldoende gemotiveerd was. De Hoge Raad heeft de verweerder in de kosten van het geding in cassatie veroordeeld, tot op deze uitspraak begroot op ƒ 729,88 aan verschotten en ƒ 3.500,-- voor salaris.

Uitspraak

16 november 2001
Eerste Kamer
Nr. C00/011HR
AT
Hoge Raad der Nederlanden
Arrest
in de zaak van:
de stichting STICHTING PENSIOENFONDS MEDISCHE SPECIALISTEN, gevestigd te Utrecht,
EISERES tot cassatie,
advocaat: mr. C.J.J.C. van Nispen,
t e g e n
[Verweerder], wonende te [woonplaats],
VERWEERDER in cassatie,
niet verschenen.
1. Het geding in feitelijke instanties
Verweerder in cassatie - verder te noemen: [verweerder] - heeft bij exploit van 25 maart 1997 eiseres tot cassatie - verder te noemen: SPMS - gedagvaard voor de Kantonrechter te Nijmegen en gevorderd hem goed opposant te verklaren en hem te ontheffen uit de verplichtingen, voortvloeiend uit het door SPMS te Utrecht te zijnen laste op 12 maart 1997 uitgevaardigd dwangbevel, bij deurwaardersexploit d.d. 20 maart 1997 aan hem betekend.
SPMS heeft de vordering bestreden en gevorderd [verweerder] tot kwaad opposant te verklaren.
Nadat de Kantonrechter bij tussenvonnis van 13 februari 1998 een comparitie van partijen had gelast, heeft de Kantonrechter bij vonnis van 8 mei 1998 het Hof van Justitie van de Europese Gemeenschappen verzocht de in het vonnis onder 8 geformuleerde prejudiciële vragen te beantwoorden.
Tegen deze vonnissen heeft [verweerder] hoger beroep ingesteld bij de Rechtbank te Arnhem.
Bij vonnis van 30 september 1999 heeft de Rechtbank de bestreden vonnissen vernietigd en, opnieuw rechtdoende, [verweerder] tot goed opposant verklaard en hem ontheven van de verplichtingen voortvloeiend uit het door SPMS te zijnen laste op 12 maart 1997 uitgevaardigd dwangbevel, betekend bij deurwaardersexploit van 20 maart 1997.
Het vonnis van de Rechtbank is aan dit arrest gehecht.
2. Het geding in cassatie
Tegen het vonnis van de Rechtbank heeft SPMS beroep in cassatie ingesteld. De cassatiedagvaarding is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
Tegen de niet verschenen [verweerder] is verstek verleend.
De zaak is voor SPMS toegelicht door haar advocaat. Bij die gelegenheid heeft SPMS haar derde middel van cassatie ingetrokken.
De conclusie van de Plaatsvervangend Procureur-Generaal strekt tot verwerping van het beroep.
De advocaat van SPMS heeft bij brief van 17 juli 2001 gereageerd op de conclusie van de Plaatsvervangend Procureur-Generaal.
3. Beoordeling van het middel
3.1 In cassatie kan van het volgende worden uitgegaan.
(i) SPMS is een beroepspensioenfonds als bedoeld in art. 1 lid 1, onder f, van de Wet betreffende verplichte deelneming in een beroepspensioenregeling (van 29 juni 1972, Stb. 400).
(ii) Bij besluit van 18 juni 1973 (Stcrt. nr. 121) heeft de Staatssecretaris van Sociale Zaken deelneming in de beroepspensioenregeling met de uitvoering waarvan SPMS is belast, verplicht gesteld voor medische specialisten die:
a. zijn ingeschreven in het register van erkende medische specialisten als bedoeld in het huishoudelijk reglement van de Koninklijke Nederlandsche Maatschappij tot bevordering der Geneeskunst;
b. in Nederland het beroep van medisch specialist uitoefenen;
c. in Nederland wonen, en
d. de leeftijd van 65 jaar nog niet hebben bereikt.
(iii) [Verweerder] was tot 1 januari 1996 op basis van een toelatingsovereenkomst als medisch specialist werkzaam in de Sint Maartenskliniek te Nijmegen en als zodanig verplicht deelnemer in de beroepspensioenregeling van SPMS.
(iv) Vanaf 1 januari 1996 tot 1 juli 1998 is [verweerder] vervolgens in voormelde kliniek werkzaam geweest op basis van een overeenkomst met de Stichting Beheer Specialistenpraktijken Sint Maartenskliniek (verder: SBS). Hij heeft zijn bijdrage als deelnemer aan het pensioenfonds van SPMS stopgezet en is sindsdien deel-nemer in het bedrijfspensioenfonds van de Stichting Pensioenfonds voor de Gezondheid, Geestelijke en Maatschappelijke Belangen (verder: PGGM).
(v) Art. 1 lid 2 van het pensioenreglement van SPMS bevat een aantal uitzonderingen op de verplichte deelneming. Deze bepaling luidt, voor zover van belang, als volgt:
"2. De medische specialist die naar verwachting in een kalenderjaar zijn beroep uitsluitend zal uitoefenen in dienstverband terzake waarvan voor de medische specialist (…...)
b. een pensioenvoorziening geldt waarin de deelneming krachtens de Wet betreffende verplichte deelneming in een bedrijfspensioenfonds is verplicht gesteld; (...)
verkrijgt voor de duur van bedoeld dienstverband in elk zodanig kalenderjaar vrijstelling van het deelnemerschap, mits hij daartoe telkenjare vóór een door het bestuur aangegeven tijdstip een schriftelijk verzoek tot het pensioenfonds met vermelding van de gegevens, die het bestuur te dier zake verlangt, heeft gericht."
(vi) De deelneming in het bedrijfspensioenfonds van PGGM is verplicht gesteld voor werknemers die zijn verbonden aan "particuliere verplegingsinrichtingen" waaronder volgens de verplichtstellingsbeschikking van PGGM wordt verstaan:
"de onder beheer van een natuurlijke of rechtspersoon, niet zijnde een publiekrechtelijk lichaam, staande inrichtingen, bestemd voor het geneeskundig behandelen en/of verplegen van personen, die daarvoor op grond van hun lichamelijke of geestelijke toestand in aanmerking komen, alsmede door of ten behoeve van één of meer inrichtingen in het leven geroepen stichtingen of verenigingen, die een taak op het gebied van die inrichtingen hebben;".
(vii) Met ingang van 1 juli 1998 is [verweerder] op grond van een arbeidsovereenkomst in dienst getreden van de Stichting Sint Maartenskliniek.
(viii) Op 12 maart 1997 heeft SPMS een dwangbevel, dat op 20 maart 1997 aan hem is betekend, tegen [verweerder] uitgevaardigd en betaling gevorderd van een bedrag van ƒ 18.581,-- ter zake van door hem verschuldigde premies en rente.
3.2 [Verweerder] is tegen het dwangbevel in verzet gekomen en hij heeft gevorderd dat hij zal worden ontheven van de verplichtingen die daaruit voortvloeien. De Kantonrechter heeft in zijn eerste tussenvonnis het beroep van [verweerder] op de vrijstelling als bedoeld in art. 1 lid 2, onder b, van het pensioenreglement van SPMS verworpen. De Rechtbank heeft de vordering van [verweerder] toegewezen.
3.3 De Rechtbank heeft in rov. 6 tot en met 8 van haar vonnis de vraag onder ogen gezien of de overeenkomst tussen [verweerder] en SBS moet worden beschouwd als een arbeidsovereenkomst en deze vraag bevestigend beantwoord. Daartoe heeft zij onder meer overwogen dat deze vraag moet worden beantwoord tegen de achtergrond van de specifieke omstandigheden van het geval, waartoe de Rechtbank rekent dat [verweerder] "voor 1 januari 1996 niet als vrijgevestigd anesthaesioloog in de Sint Maartenskliniek werkzaam was". Middel II klaagt terecht dat deze overweging onbegrijpelijk is, omdat tussen partijen vaststaat dat [verweerder] tot 1 januari 1996 op basis van een toelatingsovereenkomst werkzaam was in de Sint Maartenskliniek. Nu de aangevallen overweging de beslissing van de Rechtbank mede draagt en niet aanstonds duidelijk is of sprake is van een verschrijving dan wel van een onjuiste veronderstelling, kan reeds op grond hiervan het vonnis van de Rechtbank niet in stand blijven.
3.4 De Rechtbank heeft in rov. 9 van haar vonnis overwogen dat, "gelet op de doelomschrijving van SBS en het feit dat [verweerder] weliswaar formeel in dienst van SBS maar feitelijk uitsluitend werkzaam was in en ten behoeve van de Sint Maartenskliniek", er geen goede grond is voor de toepassing van de verplichtstellingsbeschikking PGGM [verweerder] van verplichte deelneming uit te sluiten om de enkele reden dat SBS zelf naar de letter niet is een "particuliere verplegingsinrichting". De tegen deze overweging gerichte primaire klacht van middel I treft doel. Uitgangspunt bij de beoordeling van de vraag of [verweerder] vrijgesteld is van verplichte deelneming aan het pensioenfonds van SPMS, moet zijn dat ontheffing van de verplichting tot deelneming op grond van de doelstelling van de wet, namelijk het totstandbrengen van een collectieve verplichting, alleen in nauwkeurig omschreven gevallen mogelijk is. Nu naar het kennelijke oordeel van de Rechtbank SBS niet valt onder de omschrijving van een particuliere verplegingsinrichting in de zin van de verplichtstellingsbeschikking van PGGM, had de Rechtbank, naar onderdeel 1 van het middel terecht betoogt, niet de vrijheid aan te nemen dat deze beschikking desondanks van toepassing is. Voor zover de Rechtbank mocht hebben bedoeld dat SBS moet worden beschouwd als een door of ten behoeve van de Sint Maartenskliniek in het leven geroepen instelling die een taak heeft op het gebied van deze kliniek, is haar oordeel zonder nadere motivering, die ontbreekt, onbegrijpelijk, nu SPMS uitdrukkelijk heeft bestreden dat SBS een taak had op het gebied van het geneeskundig behandelen en/of verplegen van personen.
4. Beslissing
De Hoge Raad:
vernietigt het vonnis van de Rechtbank te Arnhem van 30 september 1999;
verwijst het geding naar het Gerechtshof te Arnhem ter verdere behandeling en beslissing;
veroordeelt [verweerder] in de kosten van het geding in cassatie, tot op deze uitspraak aan de zijde van SPMS begroot op ƒ 729,88 aan verschotten en ƒ 3.500,-- voor salaris.
Dit arrest is gewezen door de vice-president G.G. van Erp Taalman Kip-Nieuwenkamp en de raadsheren C.H.M. Jansen, A.G. Pos, A. Hammerstein en P.C. Kop, en in het openbaar uitgesproken door de raadsheer A. Hammerstein op 16 november 2001.