ECLI:NL:HR:2001:AD5031

Hoge Raad

Datum uitspraak
2 november 2001
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
36298
Instantie
Hoge Raad
Type
Uitspraak
Procedures
  • Cassatie
Rechters
  • E. Korthals Altes
  • D.H. Beukenhorst
  • P.J. van Amersfoort
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Cassatie inzake aanslag inkomstenbelasting en aftrekbaarheid van kosten voor voeding

In deze zaak gaat het om een beroep in cassatie van belanghebbende X tegen de uitspraak van het Gerechtshof te Amsterdam van 31 mei 2000, betreffende een aanslag in de inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen voor het jaar 1994. De aanslag was na bezwaar door de Inspecteur verminderd, maar belanghebbende ging in beroep bij het Hof, dat de uitspraak van de Inspecteur bevestigde. Hierop heeft belanghebbende cassatie ingesteld. De Staatssecretaris van Financiën heeft een verweerschrift ingediend, waarop belanghebbende een conclusie van repliek en de Staatssecretaris een conclusie van dupliek heeft ingediend.

De Hoge Raad heeft de zaak beoordeeld en zich gericht op de vraag of uitgaven voor voeding en voedingssupplementen, die een belastingplichtige doet om zijn lichamelijke kracht en gezondheid op peil te houden, als aftrekbare kosten kunnen worden aangemerkt. De Hoge Raad oordeelt dat deze uitgaven een zodanig persoonlijk karakter hebben dat zij niet als aftrekbare kosten in de zin van artikel 35 van de Wet op de inkomstenbelasting 1964 kunnen worden beschouwd. Dit geldt ook als er bijzondere eisen aan de voeding worden gesteld in verband met te verrichten prestaties.

De Hoge Raad concludeert dat het Hof een juiste beslissing heeft genomen, ongeacht de gronden die zijn gebezigd. De middelen van belanghebbende kunnen derhalve niet tot cassatie leiden. Daarnaast acht de Hoge Raad geen termen aanwezig voor een veroordeling in de proceskosten. Uiteindelijk verklaart de Hoge Raad het beroep ongegrond, en dit arrest is openbaar uitgesproken op 2 november 2001.

Uitspraak

Nr. 36.298
2 november 2001
FA
gewezen op het beroep in cassatie van X te Z tegen de uitspraak van het Gerechtshof te Amsterdam van 31 mei 2000, nr. P99/1228, betreffende na te melden aanslag in de inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen.
1. Aanslag, bezwaar en geding voor het Hof
Aan belanghebbende is voor het jaar 1994 een aanslag in de inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen opgelegd, welke aanslag, na daartegen gemaakt bezwaar, bij uitspraak van de Inspecteur is verminderd tot een aanslag naar een belastbaar inkomen van ƒ b,-.
Belanghebbende is tegen die uitspraak in beroep gekomen bij het Hof.
Het Hof heeft die uitspraak bevestigd.
De uitspraak van het Hof is aan dit arrest gehecht.
2. Geding in cassatie
Belanghebbende heeft tegen 's Hofs uitspraak beroep in cassatie ingesteld. Het beroepschrift in cassatie is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
De Staatssecretaris van Financiën heeft een verweerschrift ingediend.
Belanghebbende heeft een conclusie van repliek ingediend.
De Staatssecretaris heeft een conclusie van dupliek ingediend.
3. Beoordeling van de middelen
Uitgaven voor voeding en voedingssupplementen, die een belastingplichtige doet om zijn lichamelijke kracht en gezondheid op peil te houden, dragen een zodanig persoonlijk karakter, dat zij niet als aftrekbare kosten in de zin van artikel 35 van de Wet op de inkomstenbelasting 1964 kunnen worden aangemerkt. Dit geldt ook indien met het oog op de te verrichten prestaties aan de voeding zeer bijzondere eisen moeten worden gesteld. Zulks brengt mee dat het Hof een juiste beslissing heeft gegeven, wat er zij van de gebezigde gronden. De middelen kunnen mitsdien niet tot cassatie leiden.
4. Proceskosten
De Hoge Raad acht geen termen aanwezig voor een veroordeling in de proceskosten.
5. Beslissing
De Hoge Raad verklaart het beroep ongegrond.
Dit arrest is gewezen door de vice-president E. Korthals Altes als voorzitter, en de raadsheren D.H. Beukenhorst en P.J. van Amersfoort, in tegenwoordigheid van de waarnemend griffier A.I. Boussak-Leeksma, en in het openbaar uitgesproken op 2 november 2001.