ECLI:NL:HR:2001:AD5041
Hoge Raad
- Cassatie
- E. Korthals Altes
- L. Monné
- P.J. van Amersfoort
- Rechtspraak.nl
Beroep in cassatie van het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Oostburg tegen de uitspraak van het Gerechtshof te 's-Gravenhage betreffende de waardering van onroerende zaken
In deze zaak gaat het om een beroep in cassatie van het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Oostburg (hierna: B en W) tegen een uitspraak van het Gerechtshof te 's-Gravenhage van 23 augustus 2000. De zaak betreft de waardering van de onroerende zaak gelegen aan het Veerplein 0 te Breskens voor het tijdvak van 1 januari 1997 tot en met 31 december 2000, welke was vastgesteld op ƒ 940.000. B en W hebben bezwaar gemaakt tegen deze beschikking, maar het hoofd van de afdeling Financiën en Interne Zaken van de gemeente Oostburg heeft de beschikking gehandhaafd. Hierop heeft belanghebbende beroep ingesteld bij het Hof, dat de beschikking heeft vernietigd en de waarde van de onroerende zaak heeft vastgesteld op nihil. B en W hebben vervolgens beroep in cassatie ingesteld tegen deze uitspraak van het Hof.
De Hoge Raad heeft de middelen van B en W beoordeeld, waarbij zij betoogden dat het Hof een verkeerde uitleg heeft gegeven aan het begrip 'kunstwerk'. Het Hof had de onroerende zaak aangemerkt als een kunstwerk dat een functie vervult ten behoeve van het scheepvaartverkeer. De Hoge Raad oordeelt dat het Hof terecht heeft geoordeeld dat het gebouw, dat dient als ontvangst- en toegangsgebouw voor fietsers en voetgangers van de veerdienst Breskens-Vlissingen, een onmisbare schakel vormt in de wegverbinding tussen Zeeuws-Vlaanderen en Walcheren. De Hoge Raad verklaart het beroep ongegrond en veroordeelt B en W in de kosten van het geding in cassatie, vastgesteld op ƒ 1480 voor beroepsmatig verleende rechtsbijstand, en wijst de gemeente Oostburg aan als de rechtspersoon die deze kosten moet vergoeden.