ECLI:NL:HR:2001:AD5104
Hoge Raad
- Cassatie
- D.H. Beukenhorst
- P.J. van Amersfoort
- J.W. van den Berge
- Rechtspraak.nl
Cassatie over naheffingsaanslag in de overdrachtsbelasting en de toepassing van de hervestigingsvrijstelling
In deze zaak gaat het om een naheffingsaanslag in de overdrachtsbelasting die is opgelegd aan belanghebbende ter zake van de verkrijging van een onroerende zaak. De naheffingsaanslag bedroeg f 80.730 en werd na bezwaar door de Inspecteur gehandhaafd. Belanghebbende ging in beroep bij het Hof, dat de uitspraak van de Inspecteur en de naheffingsaanslag vernietigde. De Staatssecretaris van Financiën stelde hiertegen beroep in cassatie in, waarbij twee middelen werden voorgesteld. Belanghebbende diende een verweerschrift in.
De Hoge Raad verwijst naar een eerder arrest van 27 juni 2001, nr. 35959, waarin werd vastgesteld dat landerijen waarvan een pachtovereenkomst is beëindigd, niet kunnen worden aangemerkt als "afgestane landerijen" voor de toepassing van de hervestigingsvrijstelling van artikel 15, lid 1, letter t, van de Wet op belastingen van rechtsverkeer. De Hoge Raad oordeelt dat de positie van een pachter verschilt van die van een (economisch) eigenaar, wat een verschillende behandeling rechtvaardigt. Het eerste middel van de Staatssecretaris wordt dan ook terecht voorgesteld, en de uitspraak van het Hof kan niet in stand blijven. Het tweede middel behoeft geen verdere behandeling.
De Hoge Raad verklaart het beroep gegrond, vernietigt de uitspraak van het Hof, behoudens de beslissing omtrent het griffierecht, en bevestigt de uitspraak van de Inspecteur. De Hoge Raad acht geen termen aanwezig voor een veroordeling in de proceskosten. Dit arrest is gewezen op 2 november 2001 door de raadsheer D.H. Beukenhorst als voorzitter, en de raadsheren P.J. van Amersfoort en J.W. van den Berge, in tegenwoordigheid van de waarnemend griffier A.I. Boussak-Leeksma.