ECLI:NL:HR:2001:AD5155
Hoge Raad
- Cassatie
- W.J.M. Davids
- G.J.M. Corstens
- A.J.A. van Dorst
- Rechtspraak.nl
Uitlevering van een opgeëiste persoon aan het Koninkrijk België en de waarborgen voor een adequate verdediging
In deze zaak gaat het om de uitlevering van een opgeëiste persoon aan het Koninkrijk België. De Hoge Raad behandelt het beroep in cassatie tegen een uitspraak van de Arrondissementsrechtbank te Haarlem, die op 19 juni 2001 heeft geoordeeld over een uitleveringsverzoek. De opgeëiste persoon, geboren in het Verenigd Koninkrijk in 1973, was ten tijde van de uitspraak gedetineerd in de Penitentiaire Inrichting te Haarlem. Het beroep is ingesteld door de opgeëiste persoon, die zich liet bijstaan door advocaten mr. G.P. Hamer en mr. A.M. Ficq-Kengen.
De Rechtbank heeft het verweer van de raadsman verworpen, dat de uitlevering ontoelaatbaar zou zijn omdat de opgeëiste persoon niet adequaat in hoger beroep kon verdedigen. De rechtbank oordeelt dat de opgeëiste persoon in eerste aanleg in zijn tegenwoordigheid is berecht en dat hij in hoger beroep vertegenwoordigd was door een advocaat, die door het Hof van Beroep te Antwerpen was gemachtigd. De rechtbank concludeert dat de opgeëiste persoon voldoende mogelijkheden heeft gehad om zich te verdedigen.
De Hoge Raad bevestigt het oordeel van de Rechtbank en oordeelt dat het middel van de opgeëiste persoon niet kan leiden tot cassatie. De Hoge Raad ziet geen grond voor vernietiging van de bestreden uitspraak en verwerpt het beroep. Dit arrest is gewezen door de vice-president W.J.M. Davids als voorzitter, en de raadsheren G.J.M. Corstens en A.J.A. van Dorst, en is uitgesproken op 4 december 2001.