ECLI:NL:HR:2001:AD5350

Hoge Raad

Datum uitspraak
30 november 2001
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
C00/061HR
Instantie
Hoge Raad
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Cassatie
Rechters
  • F.H.J. Mijnssen
  • A.E.M. van der Putt-Lauwers
  • H.A.M. Aaftink
  • A.G. Pos
  • A. Hammerstein
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Cassatie van Seba N.V. tegen [verweerder] inzake schadevergoeding en winstderving

In deze zaak heeft Seba N.V. (hierna: Seba) een cassatieprocedure aangespannen tegen [verweerder] na een eerdere uitspraak van het Gerechtshof te Arnhem. De zaak betreft een geschil over schadevergoeding en winstderving. Seba had [verweerder] gedagvaard voor de Rechtbank te Arnhem, waarbij zij een bedrag van ƒ 1.350.000,-- aan gederfde winst en andere kosten vorderde. De Rechtbank wees de vorderingen af, waarna Seba in hoger beroep ging. Het Gerechtshof bekrachtigde een tussenvonnis en vernietigde het eindvonnis van de Rechtbank, waarbij het Hof [verweerder] veroordeelde tot betaling van ƒ 32.503,66 aan Seba, maar de vordering tot schadevergoeding voor gederfde winst afwees. Het Hof oordeelde dat Seba zich de mogelijkheid had ontnomen om vergoeding van de schade te verlangen door een aanbod van [verweerder] om de aandelen alsnog te kopen, definitief af te wijzen. Seba ging in cassatie, maar de Hoge Raad verwierp het beroep. De Hoge Raad oordeelde dat het Hof terecht had geoordeeld dat Seba niet redelijk had gehandeld door het aanbod van [verweerder] terstond af te wijzen, en dat Seba niet kon stellen dat het aanbod niet serieus was. De Hoge Raad veroordeelde Seba in de kosten van het geding in cassatie.

Uitspraak

30 november 2001
Eerste Kamer
Nr. C00/061HR
CP
Hoge Raad der Nederlanden
Arrest
in de zaak van:
SEBA N.V., gevestigd te Zeist,
EISERES tot cassatie,
advocaat: mr. E. Grabandt,
t e g e n
[Verweerder], wonende te [woonplaats],
VERWEERDER in cassatie,
advocaat: mr. J. Wuisman.
1. Het geding in feitelijke instanties
Eiseres tot cassatie - verder te noemen: Seba - heeft bij exploit van 12 januari 1993 verweerder in cassatie - verder te noemen: [verweerder] - gedagvaard voor de Rechtbank te Arnhem en, na vermindering van eis, gevorderd [verweerder] te veroordelen om aan Seba te voldoen:
- ƒ 1.350.000,-- ter zake door Seba gederfde winst, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 12 januari 1993;
- ƒ 51.173,40 aan architectenkosten, calculatiekosten, loonkosten en directe kosten, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 1 november 1992;
- ƒ 795,-- aan buitengerechtelijke incassokosten, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 1 november 1992.
[Verweerder] heeft de vordering bestreden.
De Rechtbank heeft na drie tussenvonnissen van 16 november 1995, 21 november 1996 en 12 februari 1998 bij eindvonnis van 29 oktober 1998 de vorderingen afgewezen.
Tegen het tussenvonnis van 12 februari 1998 en het eindvonnis van 29 oktober 1998 heeft Seba hoger beroep ingesteld bij het Gerechtshof te Arnhem.
Bij arrest van 9 november 1999 heeft het Hof:
- het tussen partijen gewezen tussenvonnis van 12 februari 1998 bekrachtigd;
- het tussen partijen gewezen eindvonnis vernietigd, en opnieuw rechtdoende, [verweerder] veroordeeld om aan Seba een bedrag van ƒ 32.503,66 te betalen, vermeerderd met de wettelijke rente over dit bedrag sedert 1 november 1992 tot de dag der algehele voldoening hiervan;
- hetgeen meer of anders is gevorderd afgewezen.
Het arrest van het Hof is aan dit arrest gehecht.
2. Het geding in cassatie
Tegen het arrest van het Hof heeft Seba beroep in cassatie ingesteld. De cassatiedagvaarding is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
[verweerder] heeft geconcludeerd tot verwerping van het beroep.
De zaak is voor partijen toegelicht door hun advocaten.
De conclusie van de Advocaat-Generaal F.B. Bakels strekt tot verwerping van het beroep, met veroordeling van Seba in de kosten.
De advocaat van Seba heeft bij brief van 27 september 2001 op deze conclusie gereageerd.
3. Beoordeling van het middel
3.1 In cassatie kan ervan worden uitgegaan dat [verweerder] aan Seba een optie heeft verleend om voor ƒ 4.250.000,-- de aandelen in twee vennootschappen van hem te kopen, dat Seba deze optie tijdig heeft aanvaard, maar dat [verweerder] de aandelen aan een derde heeft verkocht en geleverd.
3.2 Het Hof heeft de hierop betrekking hebbende vordering van Seba tot schadevergoeding toegewezen tot een bedrag van ƒ 32.503,66 ter zake van door Seba gemaakte kosten. De vordering van Seba ter zake van winstderving heeft het Hof echter afgewezen. Daartoe heeft het Hof overwogen (rov. 4.15) dat Seba zich de mogelijkheid heeft ontnomen om van [verweerder] vergoeding van die schade te verlangen, nu zij niet is ingegaan op het ongeveer een half jaar na het niet gestand doen van de koopovereenkomst door [verweerder] gedane voorstel om de aandelen alsnog voor ƒ 4.250.000,-- te kopen. In rov. 4.16 overweegt het Hof dat zulks onmiskenbaar volgt uit de briefwisseling van de (toenmalige) advocaten van partijen, waaruit het Hof enkele passages aanhaalt, onder meer de volgende zin uit een brief van de advocaat van Seba: "Het is correct dat cliënt niet langer bereid is te onderhandelen over de aankoop van de betreffende vennootschappen voor de prijs van ƒ 4.250.000,--." In rov. 4.17 vervolgt het Hof dan:
"Door [verweerders] voorstel zo definitief af te wijzen, kan Seba thans niet meer met recht stellen dat het niet serieus was (omdat de aandelen inmiddels aan een ander waren verkocht). Dat zou pas kunnen blijken als zij het voorstel zou hebben aanvaard. (…...)."
Het in vijf onderdelen verdeelde middel van Seba is gericht tegen deze oordelen van het Hof.
3.3 De in 3.2 weergegeven redenering van het Hof komt erop neer dat Seba in de gegeven omstandigheden het aanbod van [verweerder] om de aandelen alsnog voor de overeengekomen prijs te kopen als serieus heeft moeten opvatten en dat Seba, bij dat uitgangspunt, niet redelijk heeft gehandeld door dit aanbod terstond definitief af te wijzen. Kennelijk heeft het Hof daarbij op het oog gehad dat Seba zich ervan had moeten vergewissen of het aanbod - eventueel na onderhandelingen - tot een voor haar aanvaardbaar resultaat, althans tot beperking van haar schade kon leiden. Omdat Seba dit niet heeft gedaan, handelt zij, aldus klaarblijkelijk het Hof, in strijd met de eisen van redelijkheid en billijkheid door nu vergoeding te vorderen van het bedrag aan winst dat zij volgens haar stellingen bij het doorgaan van de koop zou hebben kunnen behalen.
3.4 Het middel faalt voorzover het berust op de opvatting dat Seba het aanbod van [verweerder] niet serieus behoefde te nemen omdat zij ervan mocht uitgaan dat [betrokkene A] - de derde aan wie [verweerder] de aandelen intussen had verkocht - niet bereid was mee te werken aan een oplossing die meebracht dat de aandelen alsnog aan Seba zouden worden overgedragen. Kennelijk en niet onbegrijpelijk heeft het Hof in de stukken van het geding geen stellingen aangetroffen die de conclusie zouden kunnen rechtvaardigen dat deze bereidheid ten tijde van het aanbod van [verweerder] bij [betrokkene A] ontbrak. Bij dat uitgangspunt geeft het aan het slot van 3.2 aangehaalde oordeel van het Hof geen blijk van een onjuiste rechtsopvatting. Het is niet onbegrijpelijk en behoefde geen nadere motivering. Hieraan doen de in het middel vermelde omstandigheden niet af.
3.5 Ook voor het overige geeft het oordeel van het Hof, zoals hiervoor in 3.3 opgevat, geen blijk van een onjuiste rechtsopvatting, is het niet onbegrijpelijk en behoefde het geen nadere motivering. Daarop stuit het middel voor het overige af.
4. Beslissing
De Hoge Raad:
verwerpt het beroep;
veroordeelt Seba in de kosten van het geding in cassatie, tot op deze uitspraak aan de zijde van [verweerder] begroot op ƒ 1.952,-- aan verschotten en ƒ 3.000,-- voor salaris.
Dit arrest is gewezen door de vice-president F.H.J. Mijnssen als voorzitter en de raadsheren A.E.M. van der Putt-Lauwers, H.A.M. Aaftink, A.G. Pos en A. Hammerstein, en in het openbaar uitgesproken door de raadsheer A. Hammerstein op 30 november 2001.