ECLI:NL:HR:2001:AD5351

Hoge Raad

Datum uitspraak
21 december 2001
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
C00/082HR
Instantie
Hoge Raad
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Cassatie
Rechters
  • P. Neleman
  • A.E.M. van der Putt-Lauwers
  • J.B. Fleers
  • H.A.M. Aaftink
  • P.C. Kop
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Onrechtmatige daad en aansprakelijkheid bij aanrijding tussen fietsers

In deze zaak heeft de Hoge Raad op 21 december 2001 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure tussen Sun Alliance Verzekering N.V. en [verweerster]. De zaak betreft een aanrijding tussen twee fietsers op 20 juni 1993 te Winterswijk, waarbij [verweerster] letsel heeft opgelopen. [Verweerster] heeft [betrokkene A] gedagvaard voor de Rechtbank te Zutphen, waarbij zij schadevergoeding heeft gevorderd. [Betrokkene A] heeft Sun Alliance opgeroepen als gevoegde partij. De Rechtbank heeft [betrokkene A] veroordeeld tot schadevergoeding, wat door het Gerechtshof te Arnhem in hoger beroep is bekrachtigd. Sun Alliance heeft cassatie ingesteld tegen het arrest van het Hof, waarbij zij betoogde dat [verweerster] eigen schuld had aan het ongeval. De Hoge Raad heeft de conclusie van de Advocaat-Generaal gevolgd en het beroep verworpen. De Hoge Raad oordeelde dat Sun Alliance niet voldoende feiten heeft aangevoerd die zouden wijzen op eigen schuld van [verweerster]. De Hoge Raad bevestigde dat [betrokkene A] onrechtmatig heeft gehandeld door onvoldoende afstand te houden, wat heeft geleid tot de aanrijding. Sun Alliance werd veroordeeld in de kosten van het geding in cassatie.

Uitspraak

21 december 2001
Eerste Kamer
Nr. C00/082HR
AP
Hoge Raad der Nederlanden
Arrest
in de zaak van:
SUN ALLIANCE VERZEKERING N.V., gevestigd te Amsterdam,
EISERES tot cassatie,
advocaat: mr. E. van Staden ten Brink,
t e g e n
[Verweerster], wonende te [woonplaats],
VERWEERSTER in cassatie,
advocaat: mr. M.V. Polak.
1. Het geding in feitelijke instanties
Verweerster in cassatie - verder te noemen: [verweerster] - heeft bij exploit van 20 mei 1996 [betrokkene A] gedagvaard voor de Rechtbank te Zutphen en gevorderd [betrokkene A] te veroordelen tot vergoeding van de schade die [verweerster] heeft geleden en nog zal lijden ten gevolge van het ongeval op 20 juni 1993, nader op te maken bij staat en te vereffenen volgens de wet, met de wettelijke rente vanaf 20 juni 1993 tot de dag der algehele voldoening.
[Betrokkene A] heeft bij incidentele conclusie tot vrijwaring eiseres tot cassatie - verder te noemen: Sun Alliance - opgeroepen.
Sun Alliance heeft gevorderd in het geding te worden toegelaten als gevoegde partij aan de zijde van [betrokkene A].
Nadat de Rechtbank bij tussenvonnis van 16 januari 1997 een comparitie van partijen had gelast, heeft de Rechtbank bij tweede tussenvonnis van 5 juni 1997 Sun Alliance als gevoegde partij aan de zijde van [betrokkene A] toegelaten.
De Rechtbank heeft bij vonnis van 12 maart 1998 in de hoofdzaak [betrokkene A] veroordeeld tot vergoeding van de schade die [verweerster] heeft geleden en nog zal lijden ten gevolge van het ongeval op 20 juni 1993, nader op te maken bij staat en te vereffenen volgens de wet, met de wettelijke rente vanaf 20 juni 1993 tot de dag der algehele voldoening.
Tegen dit vonnis heeft Sun Alliance hoger beroep ingesteld bij het Gerechtshof te Arnhem.
Bij arrest van 9 november 1999 heeft het Hof het bestreden vonnis bekrachtigd.
Het arrest van het Hof is aan dit arrest gehecht.
2. Het geding in cassatie
Tegen het arrest van het Hof heeft Sun Alliance beroep in cassatie ingesteld. De cassatiedagvaarding is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
[Verweerster] heeft geconcludeerd tot verwerping van het beroep.
De zaak is voor partijen toegelicht door hun advocaten.
De conclusie van de Advocaat-Generaal J. Spier strekt tot verwerping van het beroep.
De advocaat van Sun Alliance heeft bij brief van 19 oktober 2001 op deze conclusie gereageerd.
3. Beoordeling van het middel
3.1 In cassatie kan van het volgende worden uitgegaan.
(i) Op 20 juni 1993 omstreeks 3 of 4 uur heeft te Winterswijk een aanrijding plaatsgevonden tussen twee fietsers, te weten [verweerster] en [betrokkene A]. Zij kwamen terug van een feest en fietsten naast elkaar; gezien in hun rijrichting reed [betrokkene A] links en [verweerster] rechts.
(ii) Op een gegeven moment heeft [betrokkene A] een beweging naar rechts gemaakt en is het stuur van zijn fiets in aanraking gekomen met het stuur van de fiets van [verweerster]. [Verweerster] is daardoor ten val gekomen, waarbij zij letsel heeft opgelopen.
(iii) Enige weken na het ongeval heeft [verweerster] [betrokkene A] aansprakelijk gesteld voor de door haar als gevolg van het ongeval geleden en nog te lijden schade.
(iv) [Betrokkene A] was ten tijde van het ongeval tegen wettelijke aansprakelijkheid verzekerd bij Sun Alliance.
3.2 [Verweerster] heeft gevorderd [betrokkene A] te veroordelen tot vergoeding van schade op te maken bij staat. Sun Alliance is als gevoegde partij aan de zijde van [betrokkene A] toegelaten. Na verweer van [betrokkene A] en Sun Alliance heeft de Rechtbank de vordering van [verweerster] toegewezen. Hetgeen zij daartoe heeft overwogen kan als volgt worden samengevat. [Betrokkene A] is zonder rechtens relevante aanleiding met zijn stuur naar rechts gekomen. Daarmee heeft hij gehandeld in strijd met een wettelijk voorschrift, te weten art. 25 WVW (oud), terwijl zijn handelen tevens in strijd komt met hetgeen volgens ongeschreven recht in het maatschappelijk verkeer betaamt. Het handelen van [betrokkene A] is op deze gronden als een onrechtmatige daad aan te merken.
Op het door Sun Alliance ingestelde hoger beroep heeft het Hof het vonnis van de Rechtbank bekrachtigd. Hiertegen en tegen de overwegingen die het Hof aan zijn beslissing ten grondslag heeft gelegd, keert zich het middel.
3.3 Onderdeel 1 bestrijdt als onbegrijpelijk de vaststelling van het Hof dat [betrokkene A] op een gegeven moment een beweging naar rechts maakte, voor zover in deze vaststelling besloten ligt dat [betrokkene A] die zijwaartse beweging zelf, dat wil zeggen uit eigen beweging heeft gemaakt. Het onderdeel kan bij gebrek aan feitelijke grondslag niet tot cassatie leiden. Anders dan het onderdeel veronderstelt heeft het Hof met de bestreden zinswending niet tot uitdrukking gebracht dat [betrokkene A] een bewuste beweging naar rechts heeft gemaakt. Dit blijkt ook uit rov. 4.1 van zijn arrest, waar het Hof overweegt dat geen duidelijkheid bestaat omtrent de vraag wat de exacte oorzaak is van de beweging naar rechts die [betrokkene A] heeft gemaakt.
3.4 In rov. 4.5 heeft het Hof overwogen dat uit de vaststaande feiten en de verklaringen van partijen volgt dat [betrokkene A] onvoldoende afstand heeft gehouden om te voorkomen dat bij een onwillekeurige stuurbeweging zijn stuur met dat van [verweerster] in aanraking zou komen. Dit oordeel moet aldus worden verstaan dat uit de vaststaande feiten en de verklaringen van partijen niet een andere oorzaak is gebleken waardoor de sturen van de fietsen van [betrokkene A] en [verweerster] met elkaar in aanraking zijn gekomen, zodat de oorzaak wel moet worden gezocht in een onwillekeurige stuurbeweging van [betrokkene A], waarbij het Hof kennelijk mede in aanmerking heeft genomen dat de ervaring leert dat een onwillekeurige stuurbeweging in het algemeen niet tot een zodanige zijdelingse verplaatsing leidt dat, indien [betrokkene A] wèl voldoende afstand zou hebben gehouden, zijn stuur tegen dat van [verweerster] zou zijn gekomen. Op grond van dit een en ander heeft het Hof de wijze van rijden van [betrokkene A], waarbij hij onvoldoende afstand tot de naast hem fietsende [verweerster] hield, mede met het oog op de mogelijke ernstige gevolgen, als onvoldoende zorgvuldig en derhalve als onrechtmatig aangemerkt. Dit oordeel en de eraan ten grondslag liggende gedachtengang geven niet blijk van een onjuiste rechtsopvatting en zijn zozeer verweven met waarderingen van feitelijke aard dat zij in cassatie verder niet op juistheid kunnen worden getoetst. 's Hofs oordeel is niet onbegrijpelijk en behoefde geen nadere motivering. De onderdelen 2 en 3 zijn derhalve tevergeefs voorgesteld.
3.5 Bij memorie van grieven heeft Sun Alliance nader bewijs van haar stellingen aangeboden. Het Hof heeft dit "algemene bewijsaanbod" gepasseerd op de grond dat Sun Alliance geen feiten te bewijzen aangeboden heeft, die, indien bewezen, tot een ander oordeel zouden kunnen leiden (rov. 4.11). Aldus heeft het Hof tot uitdrukking gebracht dat het bewijsaanbod niet ter zake dienende is. Onderdeel 4, dat klaagt dat het Hof, voor zover het het bewijsaanbod onvoldoende gespecificeerd achtte, heeft miskend dat het hier om tegenbewijs gaat, kan derhalve bij gebrek aan feitelijke grondslag niet tot cassatie leiden.
3.6 Anders dan onderdeel 5 veronderstelt heeft het Hof niet iets anders dan het onvoldoende afstand houden aangemerkt als een gebrek aan zorgvuldigheid van [betrokkene A]. Het onderdeel mist derhalve feitelijke grondslag, zodat het niet tot cassatie kan leiden.
3.7Onderdeel 6 verwijt het Hof te hebben miskend dat het enkel in het leven roepen van een gevaarlijke situatie niet onrechtmatig is, en dat het van de omstandigheden van het geval afhangt of dit al dan niet het geval is. Het onderdeel faalt. Het Hof heeft het onvoldoende afstand houden door [betrokkene A] in de gegeven omstandigheden onrechtmatig geacht, omdat daardoor bij een onwillekeurige stuurbeweging de sturen van [betrokkene A] en [verweerster] in elkaar zouden raken en, naar redelijkerwijs voorzienbaar was, het gevaar voor een ongeval met ernstig letsel zou worden geschapen. Met het oog op een en ander had [betrokkene A] zijn gevaarlijke wijze van rijden achterwege moeten laten en heeft hij, nu hij dit niet heeft gedaan, onrechtmatig jegens [verweerster] gehandeld. Aldus heeft het Hof niet blijk gegeven van een onjuiste rechtsopvatting en zijn oordeel ook niet ontoereikend gemotiveerd.
3.8 In rov. 4.9 van zijn arrest heeft het Hof het beroep van Sun Alliance op eigen schuld van [verweerster] in de zin van art. 6:101 BW verworpen. Daartoe heeft het Hof overwogen dat Sun Alliance geen feiten en omstandigheden heeft aangevoerd die kunnen leiden tot de slotsom dat enige gedraging van [verweerster] oorzakelijk heeft bijgedragen aan het ontstaan van het ongeval. Dat [verweerster] naast [betrokkene A] is blijven rijden is, aldus het Hof, onvoldoende, nu dit wettelijk is toegestaan en op zichzelf niet gevaarzettend is, mits er voldoende ruimte is tussen de fietsers.
Onderdeel 7 klaagt dat het Hof, ervan uitgaande dat er onvoldoende ruimte tussen de fietsers bestond, niet duidelijk heeft gemaakt waarom dan niet ook [verweerster] het verwijt treft dat zij deze situatie heeft doen ontstaan, onderscheidenlijk niet heeft beëindigd. Het onderdeel is tevergeefs voorgesteld. 's Hofs overweging dat, aangezien [verweerster] rechts reed en [betrokkene A] links van haar, het op de weg van [betrokkene A] lag ervoor te zorgen dat er voldoende afstand tussen hen was, maakt voldoende duidelijk waarom het Hof van oordeel was dat [verweerster] met betrekking tot de gevaarlijke situatie geen verwijt treft. Onderdeel 8, dat deze overweging met een aantal motiveringsklachten bestrijdt, stuit hierop af dat naar het feitelijke, op de uitleg van de stukken van het geding berustende, oordeel van het Hof Sun Alliance geen feiten en omstandigheden heeft gesteld die tot de slotsom kunnen leiden dat enige gedraging van [verweerster] (mede)oorzaak van het ongeval was. Dit oordeel is niet onbegrijpelijk.
4. Beslissing
De Hoge Raad:
verwerpt het beroep;
veroordeelt Sun Alliance in de kosten van het geding in cassatie, tot op deze uitspraak aan de zijde van [verweerster] begroot op ƒ 3.625,-- in totaal, waarvan ƒ 3.506,25 op de voet van art. 57b Rv. te voldoen aan de Griffier, en ƒ 118,75 te voldoen aan [verweerster].
Dit arrest is gewezen door de vice-president P. Neleman als voorzitter en de raadsheren A.E.M. van der Putt-Lauwers, J.B. Fleers, H.A.M. Aaftink en P.C. Kop, en in het openbaar uitgesproken door de raadsheer A. Hammerstein op 21 december 2001.