ECLI:NL:HR:2001:AD5385

Hoge Raad

Datum uitspraak
11 december 2001
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
03540/00
Instantie
Hoge Raad
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Cassatie
Rechters
  • W.J.M. Davids
  • A.J.A. van Dorst
  • B.C. de Savornin Lohman
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Cassatie tegen veroordeling voor deelname aan een criminele organisatie en opzetheling

In deze zaak heeft de Hoge Raad op 11 december 2001 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure tegen een arrest van het Gerechtshof te 's-Hertogenbosch. De verdachte, geboren in 1973 en woonachtig in Duitsland, was eerder door de Arrondissementsrechtbank te Maastricht veroordeeld tot twee jaar gevangenisstraf voor deelname aan een organisatie die tot oogmerk heeft het plegen van misdrijven en voor het medeplegen van opzetheling. Het beroep in cassatie werd ingesteld door de verdachte, vertegenwoordigd door zijn advocaat mr. B.J. Tieman. De Advocaat-Generaal Fokkens concludeerde dat het beroep verworpen moest worden.

De Hoge Raad heeft de argumenten van de verdachte beoordeeld, waaronder het derde middel dat zich richtte tegen de verwerping van het beroep op de niet-ontvankelijkheid van het Openbaar Ministerie. De verdachte stelde dat het Openbaar Ministerie niet-ontvankelijk zou moeten zijn omdat de politie had nagelaten hem tijdig aan te houden, wat volgens hem had geleid tot een onnodig grote omvang van de zaak. De Hoge Raad verwierp deze opvatting en oordeelde dat de schade die was ontstaan niet het gevolg was van de nalatigheid van de politie, maar van het onrechtmatig handelen van de verdachte en zijn mededaders.

De Hoge Raad concludeerde dat de middelen niet tot cassatie konden leiden en dat er geen grond was voor ambtshalve vernietiging van de bestreden uitspraak. Het beroep werd verworpen, waarmee de eerdere veroordeling van de verdachte in stand bleef. Deze uitspraak benadrukt de noodzaak van een eerlijke behandeling van zaken, maar ook de verantwoordelijkheid van verdachten voor hun eigen handelen.

Uitspraak

11 december 2001
Strafkamer
nr. 03540/00
AS/SM
Hoge Raad der Nederlanden
Arrest
op het beroep in cassatie tegen een arrest van het Gerechtshof te 's-Hertogenbosch van 27 maart 2000, nummer 20/001514-99, in de strafzaak tegen:
[verdachte], geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1973, wonende te [woonplaats] (Duitsland).
1. De bestreden uitspraak
Het Hof heeft in hoger beroep - met vernietiging van een vonnis van de Arrondissementsrechtbank te Maastricht van 4 mei 1999 - de verdachte ter zake van 1. "deelneming aan een organisatie die tot oogmerk heeft het plegen van misdrijven" en 2. "medeplegen van: van het plegen van opzetheling een gewoonte maken" veroordeeld tot twee jaren gevangenisstraf.
2. Geding in cassatie
2.1. Het beroep is ingesteld door de verdachte. Namens deze heeft mr. B.J. Tieman, advocaat te Amsterdam, bij schriftuur middelen van cassatie voorgesteld. De schriftuur is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
De Advocaat-Generaal Fokkens heeft geconcludeerd dat de Hoge Raad het beroep zal verwerpen.
2.2. De Hoge Raad heeft kennis genomen van het schriftelijk commentaar van de raadsman op de conclusie van de
Advocaat-Generaal.
3. Beoordeling van de middelen
3.1. Het derde middel komt op tegen 's Hofs verwerping van het beroep op de niet-ontvankelijkheid van het
Openbaar Ministerie in zijn vervolging op de grond dat is nagelaten de verdachte aan te houden toen dat geredelijk kon als gevolg waarvan de zaak een onnodig grote omvang heeft kunnen nemen.
3.2. Bij de beoordeling van deze klacht moet worden vooropgesteld dat de niet-ontvankelijkverklaring van het openbaar ministerie in de vervolging wegens - een ernstige schending van beginselen van een behoorlijke procesorde opleverend - onrechtmatig optreden van de met opsporing en/of vervolging belaste ambtenaren slechts dan kan volgen indien daardoor doelbewust of met grove veronachtzaming van de belangen van de verdachte aan diens recht op een eerlijke behandeling van zijn zaak is tekortgedaan.
3.3. Niet als juist kan worden aanvaard de aan het middel ten grondslag liggende opvatting dat het openbaar
ministerie in zijn vervolging eveneens niet-ontvankelijk is indien de politie en/of justitie niet tijdig heeft ingegrepen als gevolg waarvan de schade ten gevolge van de door de verdachte (en zijn mededaders) begane feiten "enorm is opgelopen". Die schade is immers niet door de gestelde nalatigheid van de politie en/of justitie veroorzaakt, maar door het onrechtmatig handelen van de verdachte (en zijn mededaders).
3.4. De middelen kunnen ook voor het overige niet tot cassatie leiden. Dit behoeft, gezien art. 101a RO, geen nadere motivering nu de middelen in zoverre niet nopen tot beantwoording van rechtsvragen in het belang van de rechtseenheid of de rechtsontwikkeling.
4. Slotsom
Nu de middelen niet tot cassatie kunnen leiden, terwijl de Hoge Raad ook geen grond aanwezig oordeelt waarop de bestreden uitspraak ambtshalve zou behoren te worden vernietigd, moet het beroep worden verworpen.
5. Beslissing
De Hoge Raad verwerpt het beroep.
Dit arrest is gewezen door de vice-president W.J.M. Davids als voorzitter, en de raadsheren A.J.A. van Dorst en B.C. de Savornin Lohman, in bijzijn van de waarnemend-griffier H.H.A. de Nijs, en uitgesproken op 11 december 2001.