ECLI:NL:HR:2001:AD5967
Hoge Raad
- Cassatie
- W.J.M. Davids
- A.M.M. Orie
- A.J.A. van Dorst
- Rechtspraak.nl
Herziening van een vonnis van de Politierechter in de Arrondissementsrechtbank te Rotterdam met betrekking tot ontuchtige handelingen met minderjarigen
In deze zaak heeft de Hoge Raad op 25 september 2001 uitspraak gedaan over een herzieningsaanvraag van een vonnis van de Politierechter in de Arrondissementsrechtbank te Rotterdam. De aanvrager was veroordeeld voor het plegen van ontuchtige handelingen met iemand beneden de zestien jaar. De Politierechter had de aanvrager veroordeeld tot twee maanden gevangenisstraf voorwaardelijk, met een proeftijd van twee jaar, en had hem verplicht tot het verrichten van onbetaalde arbeid ten behoeve van de gemeenschap. Daarnaast werden de vorderingen van verschillende benadeelde partijen gedeeltelijk toegewezen en gedeeltelijk niet-ontvankelijk verklaard.
De aanvrager verzocht om herziening van het vonnis op basis van nieuwe feiten, die volgens hem niet bekend waren bij de rechter ten tijde van de uitspraak. De grondslag voor de herziening was gebaseerd op artikel 457 van het Wetboek van Strafvordering, dat stelt dat een herzieningsaanvraag kan worden gedaan op basis van nieuwe bewijsmiddelen die de rechter niet zijn gebleken. De aanvrager voerde aan dat een psychologisch onderzoek door drs. H.R. van Tuijl had aangetoond dat hij een hoge vatbaarheid voor misleidende informatie had, wat de eerdere uitspraak zou kunnen beïnvloeden.
De Advocaat-Generaal, Fokkens, concludeerde echter tot niet-ontvankelijkverklaring van de aanvraag. De Hoge Raad oordeelde dat de aangevoerde nieuwe feiten niet voldoende waren om de herzieningsaanvraag te honoreren. De Hoge Raad verklaarde de aanvraag niet-ontvankelijk, waarmee de eerdere veroordeling in stand bleef. Dit arrest benadrukt de strikte eisen die aan herzieningsaanvragen worden gesteld en de noodzaak van feitelijke omstandigheden die niet eerder bekend waren.