ECLI:NL:HR:2001:AD6086

Hoge Raad

Datum uitspraak
21 december 2001
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
C00/088HR
Instantie
Hoge Raad
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Cassatie
Rechters
  • F.H.J. Mijnssen
  • A.E.M. van der Putt-Lauwers
  • J.B. Fleers
  • A.G. Pos
  • O. de Savornin Lohman
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Cassatie over invordering van belasting door de Ontvanger

In deze zaak gaat het om een cassatieprocedure die is aangespannen door Thomasson Dura B.V. tegen de Ontvanger van de Belastingdienst Ondernemingen Enschede. De Ontvanger had op 4 december 1996 Thomasson gedagvaard voor de Rechtbank te Almelo, met de vordering om een bedrag van ƒ 235.650,-- te betalen, vermeerderd met wettelijke rente. Thomasson heeft de vordering bestreden, maar de Rechtbank heeft bij eindvonnis van 4 maart 1998 de vordering toegewezen. Thomasson ging in hoger beroep bij het Gerechtshof te Arnhem, dat op 30 november 1999 het vonnis van de Rechtbank heeft bekrachtigd. Hierop heeft Thomasson cassatie ingesteld bij de Hoge Raad.

De Hoge Raad heeft de zaak beoordeeld en de klachten van Thomasson in het cassatiemiddel verworpen. De Hoge Raad oordeelde dat de aangevoerde klachten niet tot cassatie konden leiden, en dat er geen nadere motivering nodig was, aangezien de klachten niet nopen tot beantwoording van rechtsvragen in het belang van de rechtseenheid of de rechtsontwikkeling. De Hoge Raad heeft Thomasson bovendien veroordeeld in de kosten van het geding in cassatie, die zijn begroot op ƒ 6.287,20 aan verschotten en ƒ 3.000,-- voor salaris.

Dit arrest is gewezen door de vice-president F.H.J. Mijnssen als voorzitter en de raadsheren A.E.M. van der Putt-Lauwers, J.B. Fleers, A.G. Pos en O. de Savornin Lohman, en is op 21 december 2001 in het openbaar uitgesproken door raadsheer A. Hammerstein.

Uitspraak

21 december 2001
Eerste Kamer
Nr. C00/088HR
AT
Hoge Raad der Nederlanden
Arrest
in de zaak van:
THOMASSON DURA B.V., gevestigd te Hengelo,
EISERES tot cassatie,
advocaat:aanvankelijk mr. J.C. Rosenberg Polak,
thans mr. K.T.B. Salomons,
t e g e n
DE ONTVANGER VAN DE BELASTINGDIENST ONDERNEMINGEN ENSCHEDE, kantoorhoudende te Enschede,
VERWEERDER in cassatie,
advocaat: mr. R.M. Hermans.
1. Het geding in feitelijke instanties
Verweerder in cassatie - verder te noemen: de Ontvanger - heeft bij exploit van 4 december 1996 eiseres tot cassatie - verder te noemen: Thomasson - gedagvaard voor de Rechtbank te Almelo en gevorderd Thomasson te veroordelen om aan de Ontvanger te voldoen een bedrag van ƒ 235.650,--, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 4 juli 1995, althans vanaf 4 december 1996 tot aan de dag der algehele voldoening.
Thomasson heeft de vordering bestreden.
Bij tussenvonnis van 3 december 1997 heeft de Rechtbank de zaak naar de rol verwezen voor het nemen van een akte aan de zijde van de Ontvanger. Nadat partijen een akte na tussenvonnis hadden genomen, heeft de Rechtbank bij eindvonnis van 4 maart 1998 de vordering toegewezen.
Tegen beide vonnissen van de Rechtbank heeft Thomasson hoger beroep ingesteld bij het Gerechtshof te Arnhem.
Bij arrest van 30 november 1999 heeft het Hof, rechtdoende in hoger beroep, het vonnis waarvan beroep [de Hoge Raad leest: de vonnissen waarvan beroep] bekrachtigd.
Het arrest van het Hof is aan dit arrest gehecht.
2. Het geding in cassatie
Tegen het arrest van het Hof heeft Thomasson beroep in cassatie ingesteld. De cassatiedagvaarding is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
De Ontvanger heeft geconcludeerd tot verwerping van het beroep.
De zaak is voor de Ontvanger toegelicht door zijn advocaat.
De conclusie van de Advocaat-Generaal F.B. Bakels strekt tot verwerping van het beroep.
3. Beoordeling van het middel
De in het middel aangevoerde klachten kunnen niet tot cassatie leiden. Zulks behoeft, gezien art. 101a RO, geen nadere motivering nu de klachten niet nopen tot beantwoording van rechtsvragen in het belang van de rechtseenheid of de rechtsontwikkeling.
4. Beslissing
De Hoge Raad:
verwerpt het beroep;
veroordeelt Thomassen in de kosten van het geding in cassatie, tot op deze uitspraak aan de zijde van de Ontvanger begroot op ƒ 6.287,20 aan verschotten en ƒ 3.000,-- voor salaris.
Dit arrest is gewezen door de vice-president F.H.J. Mijnssen als voorzitter en de raadsheren A.E.M. van der Putt-Lauwers, J.B. Fleers, A.G. Pos en O. de Savornin Lohman, en in het openbaar uitgesproken door de raadsheer A. Hammerstein op 21 december 2001.