ECLI:NL:HR:2001:AD6086
Hoge Raad
- Cassatie
- F.H.J. Mijnssen
- A.E.M. van der Putt-Lauwers
- J.B. Fleers
- A.G. Pos
- O. de Savornin Lohman
- Rechtspraak.nl
Cassatie over invordering van belasting door de Ontvanger
In deze zaak gaat het om een cassatieprocedure die is aangespannen door Thomasson Dura B.V. tegen de Ontvanger van de Belastingdienst Ondernemingen Enschede. De Ontvanger had op 4 december 1996 Thomasson gedagvaard voor de Rechtbank te Almelo, met de vordering om een bedrag van ƒ 235.650,-- te betalen, vermeerderd met wettelijke rente. Thomasson heeft de vordering bestreden, maar de Rechtbank heeft bij eindvonnis van 4 maart 1998 de vordering toegewezen. Thomasson ging in hoger beroep bij het Gerechtshof te Arnhem, dat op 30 november 1999 het vonnis van de Rechtbank heeft bekrachtigd. Hierop heeft Thomasson cassatie ingesteld bij de Hoge Raad.
De Hoge Raad heeft de zaak beoordeeld en de klachten van Thomasson in het cassatiemiddel verworpen. De Hoge Raad oordeelde dat de aangevoerde klachten niet tot cassatie konden leiden, en dat er geen nadere motivering nodig was, aangezien de klachten niet nopen tot beantwoording van rechtsvragen in het belang van de rechtseenheid of de rechtsontwikkeling. De Hoge Raad heeft Thomasson bovendien veroordeeld in de kosten van het geding in cassatie, die zijn begroot op ƒ 6.287,20 aan verschotten en ƒ 3.000,-- voor salaris.
Dit arrest is gewezen door de vice-president F.H.J. Mijnssen als voorzitter en de raadsheren A.E.M. van der Putt-Lauwers, J.B. Fleers, A.G. Pos en O. de Savornin Lohman, en is op 21 december 2001 in het openbaar uitgesproken door raadsheer A. Hammerstein.