ECLI:NL:HR:2001:AD6776
Hoge Raad
- Cassatie
- E. Korthals Altes
- L. Monné
- P.J. van Amersfoort
- J.W. van den Berge
- A.R. Leemreis
- Rechtspraak.nl
Cassatie over naheffingsaanslag in de overdrachtsbelasting en bewijsaanbod
In deze zaak gaat het om een beroep in cassatie van belanghebbende X tegen de uitspraak van het Gerechtshof te Arnhem van 30 juni 2000, betreffende een naheffingsaanslag in de overdrachtsbelasting. De naheffingsaanslag van ƒ 3600 werd opgelegd na de verkrijging van een onroerende zaak door belanghebbende, die eerder als huurder verbouwingen aan het pand had verricht. Belanghebbende had de eigendom van het pand verkregen voor een koopsom van ƒ 250.000, maar had overdrachtsbelasting voldaan op basis van een lagere heffingsmaatstaf van ƒ 190.000, met een beroep op de vrijstelling van artikel 15, lid 1, aanhef en letter i, van de Wet op belastingen van rechtsverkeer. De Inspecteur was van mening dat de heffingsmaatstaf ƒ 250.000 bedroeg en legde de naheffingsaanslag op.
Het Hof bevestigde de uitspraak van de Inspecteur, maar belanghebbende ging in cassatie. De Hoge Raad oordeelde dat het Hof niet voldoende had gemotiveerd waarom het bewijsaanbod van belanghebbende was gepasseerd. De Hoge Raad verklaarde het beroep gegrond, vernietigde de uitspraak van het Hof en verwees de zaak naar het Gerechtshof te 's-Hertogenbosch voor verdere behandeling. De Hoge Raad gelastte ook dat de Staatssecretaris van Financiën de kosten van het geding in cassatie vergoedt aan belanghebbende.
De Hoge Raad benadrukte dat het Hof had moeten onderzoeken in hoeverre de waarde van de door belanghebbende aangebrachte verbeteringen en verbouwingen terug te vinden was in de koopprijs van het pand. Dit arrest heeft belangrijke implicaties voor de bewijsvoering in belastingzaken, vooral met betrekking tot de vrijstelling van overdrachtsbelasting.