ECLI:NL:HR:2001:ZC3641

Hoge Raad

Datum uitspraak
14 september 2001
Publicatiedatum
8 april 2013
Zaaknummer
C99/309HR
Instantie
Hoge Raad
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Cassatie
Rechters
  • P. Neleman
  • R. Herrmann
  • H.A.M. Aaftink
  • A. Hammerstein
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Cassatie over de verplichting tot levering van onroerend goed en de rol van deskundigen bij het vaststellen van de koopprijs

In deze zaak heeft WE Vastgoed B.V. (hierna: Ronvast), de rechtsvoorgangster van eiseres tot cassatie, verweerster in cassatie gedagvaard voor de Rechtbank te Breda. Ronvast vorderde onder andere dat [verweerster] zou worden veroordeeld om binnen veertien dagen de onroerende zaak aan Ronvast te leveren, vrij van hypotheken en andere zakelijke rechten, tegen betaling van een koopprijs. De vordering was gebaseerd op een huurovereenkomst tussen partijen, waarin was bepaald dat deskundigen de koopprijs zouden vaststellen na het verstrijken van de huurperiode. De Rechtbank heeft Ronvast in de gelegenheid gesteld bewijs te leveren en heeft de zaak naar de rol verwezen voor verdere behandeling.

Na een tussenarrest van het Gerechtshof te 's-Hertogenbosch, dat de tussenvonnissen van de Rechtbank bekrachtigde, heeft Ronvast cassatie ingesteld. De Hoge Raad heeft de zaak beoordeeld en geconcludeerd dat de klachten van Ronvast niet tot cassatie konden leiden. De Hoge Raad oordeelde dat de in het middel aangevoerde klachten niet nopen tot beantwoording van rechtsvragen in het belang van de rechtseenheid of de rechtsontwikkeling. De Hoge Raad heeft het beroep verworpen en Ronvast veroordeeld in de kosten van het geding in cassatie.

De uitspraak van de Hoge Raad is van belang voor de rechtsontwikkeling met betrekking tot de verplichtingen van partijen in een huurovereenkomst en de rol van deskundigen bij het vaststellen van de koopprijs van onroerend goed. De uitspraak bevestigt dat de rechterlijke beoordeling van de feiten en de toepassing van de wet door de lagere rechters in deze zaak correct zijn geweest.

Uitspraak

14 september 2001
Eerste Kamer
Nr. C99/309HR
CP
Hoge Raad der Nederlanden
Arrest
in de zaak van:
WE VASTGOED B.V., gevestigd te Utrecht,
EISERES tot cassatie,
advocaat: aanvankelijk jhr. mr. J.L.R.A. Huydecoper, thans mr. J.F. van Nouhuys,
t e g e n
[Verweerster], gevestigd te [vestigingsplaats],
VERWEERSTER in cassatie,
advocaat: mr. M.H. van der Woude.
1. Het geding in feitelijke instanties
Ronvast, de rechtsvoorgangster van eiseres tot cassatie - verder te noemen: Ronvast dan wel WE Vastgoed -, heeft bij exploit van 24 september 1992 verweerster in cassatie - verder te noemen: [verweerster] - gedagvaard voor de Rechtbank te Breda en gevorderd, voor zoveel mogelijk uitvoerbaar bij voorraad:
1. [Verweerster] te veroordelen om binnen veertien dagen na het betekenen van het in deze te wijzen vonnis de gekochte onroerende zaak [a-straat 1] te [vestigingsplaats], kadastrale aanduiding [...], [...], aan Ronvast onbezwaard en vrij van hypotheek en andere zakelijke rechten te leveren tegen betaling van een koopprijs, met bepaling dat het te dezen te wijzen vonnis in de plaats treedt van de door [verweerster] tezamen met Ronvast op te maken akte voor de overschrijving van de eigendom van de gekochte zaak of van een gedeelte van die akte;
2. [Verweerster] te veroordelen om tegen behoorlijk bewijs van kwijting aan Ronvast te betalen de door Ronvast geleden en alsnog te lijden schade, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 1 oktober 1992, op te maken bij staat en te vereffenen volgens de wet.
Bij conclusie van antwoord heeft [verweerster] de vordering bestreden en in reconventie gevorderd Ronvast te veroordelen om binnen acht dagen na het in deze te wijzen vonnis mee te werken aan het verstrekken van een opdracht van de op voet van artikel 6 van de tussen partijen vigerende huurovereenkomst te benoemen deskundigen, inhoudende dat deze deskundigen de koopprijs van het pand [a-straat 1] te [vestigingsplaats] dienen vast te stellen, ervan uitgaande dat de door de huurster gedane investeringen na het verstrijken van de overeengekomen looptijd zullen zijn verrekend middels kortingen op de huurprijs gedurende de contractsperiode, een en ander op straffe van een dwangsom van ƒ 10.000,-- per dag.
Ronvast heeft de vordering in reconventie bestreden.
De Rechtbank heeft bij tussenvonnis van 10 mei 1994 in conventie en in reconventie [verweerster] tot bewijslevering toegelaten. Na enquête heeft de Rechtbank bij tussenvonnis van 8 augustus 1995 de zaak naar de rol verwezen voor het nemen van een conclusie na tussenvonnis van de kant van Ronvast en iedere verdere beslissing aangehouden.
Tegen beide tussenvonnissen heeft Ronvast hoger beroep ingesteld bij het Gerechtshof te 's-Hertogenbosch. Bij memorie van grieven heeft Ronvast wederom haar eis gewijzigd en gevorderd:
1. te verklaren voor recht dat Ronvast de onroerende zaak [a-straat 1] te [vestigingsplaats], gemeente Breda, sectie [...] nummer [...] in september 1991 althans op 24 juni 1992 van [verweerster] heeft gekocht voor, althans alstoen terzake haar kooprecht heeft uitgeoefend tegen een per die datum door de deskundigen, op de voet van het in artikel 6 van der partijen huurovereenkomst bepaalde, vastgestelde koopprijs, onder voorbehoud van het haar op grond van artikel 6 van der partijen huurovereenkomst toekomend recht van de koop af te zien als de door de deskundigen vastgestelde koopprijs haar niet convenieert;
2. te benoemen een ter plaatse te [vestigingsplaats] op het gebied van taxaties van onroerend goed resp. van bedrijfsruimte te goeder naam en faam bekend staande deskundige, althans [verweerster] te veroordelen binnen acht dagen na het te dezen te wijzen arrest, een zodanige deskundige te benoemen en bij aangetekende brief Ronvast binnen de gestelde termijn van die benoeming op de hoogte te stellen en aan de te benoemen deskundige opdracht te geven om samen met de reeds door Ronvast benoemde deskundige en een door hen gezamenlijk te benoemen derde deskundige met inachtneming van het bepaalde in artikel 6 van der partijen huurovereenkomst, meer in het bijzonder op basis van de huuruitkomst, zijnde de betaalde huur per september 1991 althans de betaalde huur toen Ronvast verklaarde dat zij haar recht ex artikel 6 van de huurovereenkomst uitoefende, althans de betaalde huur op 24 juni 1992, de koopprijs van de onroerende zaak [a-straat 1] te [vestigingsplaats], gemeente Breda sectie [...] nummer [...], bij wege van bindend advies vast te stellen, op straffe van verbeurte van een dwangsom van ƒ 10.000,-- per dag ten laste van [verweerster] en ten gunste van Ronvast voor iedere dag of gedeelte van een dag dat [verweerster] na betekening van het te dezen te wijzen arrest hiermee geheel of gedeeltelijk in gebreke is;
3. [verweerster] te veroordelen om binnen veertien dagen nadat de deskundigen op de hiervoor gevorderde wijze de koopprijs hebben vastgesteld en aan partijen kenbaar hebben gemaakt en Ronvast niet heeft verklaard alsnog van de koop af te zien, de gekochte onroerende zaak [a-straat 1] te [vestigingsplaats], gemeente Breda, sectie [...] nummer [...], aan Ronvast onbezwaard en vrij van hypotheken en andere zakelijke rechten en overigens vrij van alle bijzondere lasten en beperkingen te leveren tegen betaling van de door de deskundigen ingevolge het hiervoor sub 1 gevorderde vastgestelde huurprijs, met bepaling dat het te dezen te wijzen arrest in de plaats komt van de door Ronvast tezamen met [verweerster] op te maken akte voor de overschrijving van de eigendom van de gekochte zaak of van een gedeelte van die akte;
4. [verweerster] te veroordelen om tegen behoorlijk bewijs van kwijting aan Ronvast te betalen de door Ronvast geleden en nog te lijden schade, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 1 oktober 1992, op te maken bij staat en te vereffenen volgens de wet.
Na een tussenarrest van 19 november 1996 heeft het Hof bij eindarrest van 2 februari 1999 beide tussenvonnissen van de Rechtbank bekrachtigd zij het met verbetering van de gronden als vermeld onder 8.5 van laatsvermeld arrest, de zaak ter verdere behandeling en af- doening naar de Rechtbank te Breda verwezen, en het anders gevorderde afgewezen.
Beide arresten van het Hof zijn aan dit arrest gehecht.
2. Het geding in cassatie
Tegen de arresten van het Hof van 19 november 1996 en 2 februari 1999 heeft WE Vastgoed beroep in cassatie ingesteld. De cassatiedagvaarding is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
[Verweerster] heeft geconcludeerd tot verwerping van het beroep.
De zaak is voor partijen toegelicht door hun advocaten.
De conclusie van de Advocaat-Generaal A.S. Hartkamp strekt tot verwerping van het beroep.
Namens de advocaat van WE vastgoed, heeft mr. J. Schenck, advocaat bij de Hoge Raad, bij brief van 10 mei 2001 op die conclusie gereageerd.
3. Beoordeling van het middel
De in het middel aangevoerde klachten kunnen niet tot cassatie leiden. Zulks behoeft, gezien art. 101a RO, geen nadere motivering nu de klachten niet nopen tot beantwoording van rechtsvragen in het belang van de rechtseenheid of de rechtsontwikkeling.
4. Beslissing
De Hoge Raad:
verwerpt het beroep;
veroordeelt WE Vastgoed in de kosten van het geding in cassatie, tot op deze uitspraak aan de zijde van [verweerster] begroot op ƒ 632,20 aan verschotten en ƒ 3.000,-- voor salaris.
Dit arrest is gewezen door de vice-president P. Neleman als voorzitter en de raadsheren R. Herrmann en H.A.M. Aaftink, en in het openbaar uitgesproken door de raadsheer A. Hammerstein op 14 september 2001.