ECLI:NL:HR:2001:ZC3653
Hoge Raad
- Cassatie
- F.H.J. Mijnssen
- W.H. Heemskerk
- J.B. Fleers
- A. Hammerstein
- P.C. Kop
- R. Herrmann
- Rechtspraak.nl
Cassatie over pensioenrechten en afkoop in het kader van de Pensioen- en spaarfondsenwet
In deze zaak heeft de Hoge Raad op 21 september 2001 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure betreffende pensioenrechten. De verweerster in cassatie, weduwe van de overleden [betrokkene B], had de eiseres tot cassatie, een onderneming, gedagvaard voor de Rechtbank te 's-Hertogenbosch. De verweerster vorderde primair een jaarlijkse betaling van ƒ 3.756,-- aan weduwepensioen, met ingang van 15 juni 1993, en subsidiair dat de eiseres de pensioenaanspraken van [betrokkene B] deugdelijk zou onderbrengen bij een verzekeringsmaatschappij. De Rechtbank heeft in een eindvonnis van 5 maart 1999 de eiseres veroordeeld tot betaling van het gevorderde bedrag, wat leidde tot het instellen van cassatie door de eiseres.
De Hoge Raad heeft de zaak beoordeeld en geconcludeerd dat de Rechtbank terecht had geoordeeld dat de wachttijd-clausule in de arbeidsovereenkomst van [betrokkene B] was achterhaald. De Hoge Raad oordeelde dat de verweerster, als weduwe van [betrokkene B], ook het recht had om zich te beroepen op de nietigheidsgrond van de afkoop van het pensioen, zoals vastgelegd in de Pensioen- en spaarfondsenwet. De Hoge Raad verwierp het beroep van de eiseres en veroordeelde haar in de kosten van het geding in cassatie, die aan de zijde van de verweerster waren begroot op ƒ 632,20 aan verschotten en ƒ 3.000,-- voor salaris.
Deze uitspraak benadrukt de bescherming van pensioenrechten en de rol van weduwen in het kader van de Pensioen- en spaarfondsenwet. De Hoge Raad bevestigde dat de bepalingen in deze wet niet alleen de deelnemers beschermen, maar ook hun nabestaanden, zoals de weduwe, die aanspraken op pensioen hebben.