ECLI:NL:HR:2001:ZC3661
Hoge Raad
- Cassatie
- F.H.J. Mijnssen
- O. de Savornin Lohman
- A. Hammerstein
- Rechtspraak.nl
Cassatie over schadevergoeding en immateriële schade in arbeidsgeschil
In deze zaak heeft de werknemer, verweerder in cassatie, de werkgever, eiser tot cassatie, gedagvaard voor de Rechtbank te 's-Hertogenbosch. De werknemer vorderde schadevergoeding voor geleden schade, die nader op te maken was bij staat. De werkgever heeft de vordering bestreden. Op 3 juni 1994 heeft de werknemer zijn eis gewijzigd naar een vordering tot betaling van ƒ 1.150.000,--. De werkgever verzet zich tegen deze wijziging, maar de Rolrechter heeft het verzet gegrond verklaard. De Rechtbank heeft in twee tussenvonnissen op 6 oktober 1995 en 14 maart 1997 geoordeeld, en uiteindelijk op 31 juli 1998 in het eindvonnis de werkgever veroordeeld tot betaling van ƒ 51.000,-- voor immateriële schade en verduistering/niet-doorbetaling van uitkeringen, en schadevergoeding voor beperking van verdienvermogen en achtergehouden loon op te maken bij staat. De werkgever heeft hoger beroep ingesteld bij het Gerechtshof te 's-Hertogenbosch, dat op 24 augustus 1999 een tussenarrest heeft gewezen waarin bewijs werd opgedragen. Tegen dit arrest heeft de werkgever cassatie ingesteld. De werknemer heeft geconcludeerd tot verwerping van het beroep. De Advocaat-Generaal F.F. Langemeijer heeft ook tot verwerping geconcludeerd. De Hoge Raad heeft het beroep verworpen en de werkgever in de kosten van het geding in cassatie veroordeeld, begroot op ƒ 1.377,20 aan verschotten en ƒ 3.000,-- voor salaris.