ECLI:NL:HR:2001:ZC3666
Hoge Raad
- Cassatie
- F.H.J. Mijnssen
- C.H.M. Jansen
- J.B. Fleers
- O. de Savornin Lohman
- A. Hammerstein
- Rechtspraak.nl
Cassatie over de ontbinding van een koopovereenkomst en boetevordering
In deze zaak gaat het om een cassatieprocedure die is ingesteld door [eiser] tegen de uitspraak van het Gerechtshof te Amsterdam. De zaak betreft een geschil over de ontbinding van een koopovereenkomst die op 13 mei 1978 was gesloten. Verweerders in cassatie, aangeduid als [verweerder] c.s., hebben [eiser] gedagvaard voor de Rechtbank te Utrecht, waarbij zij onder andere vroegen om de koopovereenkomst te ontbinden en een boete van ƒ 2.000.000,-- te vorderen. De Rechtbank heeft op 1 oktober 1980 de koopovereenkomst ontbonden en [eiser] veroordeeld tot betaling van ƒ 50.000,-- als boete, met wettelijke rente vanaf de dag van dagvaarding.
Tegen deze uitspraak hebben [verweerder] c.s. hoger beroep ingesteld, en [eiser] heeft incidenteel hoger beroep ingesteld. Het Gerechtshof heeft in zijn eindarrest van 15 juli 1999 het vonnis van de Rechtbank gedeeltelijk vernietigd en [eiser] veroordeeld tot betaling van ƒ 241.201,80, vermeerderd met wettelijke rente. Zowel [eiser] als [verweerder] c.s. hebben cassatieberoep ingesteld tegen de arresten van het Hof.
De Hoge Raad heeft in zijn arrest van 9 november 2001 het principaal beroep van [eiser] verworpen en hem veroordeeld in de kosten van het geding in cassatie. Ook het incidentele beroep van [verweerder] c.s. werd verworpen. De Hoge Raad oordeelde dat de klachten van [eiser] niet tot cassatie konden leiden, omdat deze geen rechtsvragen in het belang van de rechtseenheid of rechtsontwikkeling met zich meebrachten. De zaak is behandeld door een vijfkoppige kamer, onder leiding van vice-president F.H.J. Mijnssen, en de uitspraak werd openbaar uitgesproken door raadsheer A. Hammerstein.