ECLI:NL:HR:2001:ZC3672

Hoge Raad

Datum uitspraak
21 september 2001
Publicatiedatum
8 april 2013
Zaaknummer
R00/163HR
Instantie
Hoge Raad
Type
Uitspraak
Procedures
  • Cassatie
Rechters
  • R. Herrmann
  • H.A.M. Aaftink
  • P.C. Kop
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Echtscheiding en ouderlijk gezag na huwelijk

In deze zaak heeft de moeder op 17 december 1998 een verzoekschrift ingediend bij de Rechtbank te Utrecht met het verzoek om echtscheiding en diverse nevenverzoeken, waaronder het verkrijgen van het één-oudergezag over hun minderjarige kind en het toewijzen van het huurrecht van de echtelijke woning aan haar. De vader heeft het verzoek bestreden. De Rechtbank heeft op 23 juni 1999 de echtscheiding uitgesproken en bepaald dat de moeder het ouderlijk gezag over het kind zal hebben, evenals het huurrecht van de woning. De vader heeft hiertegen hoger beroep ingesteld bij het Gerechtshof te Amsterdam, dat op 12 oktober 2000 de beschikking van de Rechtbank heeft bekrachtigd. De vader heeft vervolgens cassatie ingesteld tegen deze beslissing.

De Hoge Raad heeft de zaak beoordeeld en geconcludeerd dat de klachten van de vader in de cassatieprocedure niet tot cassatie kunnen leiden. De Hoge Raad oordeelt dat de aangevoerde klachten geen nadere motivering behoeven, omdat ze niet nopen tot beantwoording van rechtsvragen die van belang zijn voor de rechtseenheid of de rechtsontwikkeling. De Hoge Raad heeft het beroep van de vader verworpen, waarmee de eerdere beslissingen van de Rechtbank en het Gerechtshof in stand zijn gebleven.

Deze beschikking is gegeven door de raadsheren R. Herrmann, als voorzitter, H.A.M. Aaftink en P.C. Kop, en is openbaar uitgesproken op 21 september 2001.

Uitspraak

21 september 2001
Eerste Kamer
Rek.nr. R00/163HR
AS
Hoge Raad der Nederlanden
Beschikking
in de zaak van:
[De vader], verblijvende te [woonplaats],
VERZOEKER tot cassatie,
advocaat: mr. M.L. Kleyn,
t e g e n
[De moeder], geheim adres,
VERWEERSTER in cassatie,
advocaat: mr. M.J.W. Hoek.
1. Het geding in feitelijke instanties
Met een op 17 december 1998 ter griffie van de Rechtbank te Utrecht ingediend verzoekschrift heeft verweerster in cassatie - verder te noemen: de moeder - zich gewend tot die Rechtbank en verzocht:
A. echtscheiding tussen partijen, gehuwd op 22 augustus 1996 te [...], uit te spreken;
B. partijen te veroordelen met elkander over te gaan tot verdeling van de huwelijksgoederengemeenschap, waarin zij met elkander gehuwd zijn, met benoeming van een notaris en onzijdige personen als volgens de wet;
C. te bepalen dat de vrouw het één-oudergezag over het minderjarige kind, [...], zal hebben;
D. te bepalen dat de vrouw het huurrecht van de echtelijke woning, gelegen aan de [a-straat 1] te [woonplaats], wordt toegescheiden, met ingang van de dag van de ten deze te wijzen echtscheidingsbeschikking.
Verzoeker tot cassatie - verder te noemen: de vader - heeft het verzoek bestreden.
De Rechtbank heeft bij beschikking van 23 juni 1999 echtscheiding tussen partijen uitgesproken en bepaald dat voortaan alleen aan de vrouw het ouderlijk gezag toekomt over [het] minderjarige [kind], dat de vrouw huurster zal zijn van de woning aan de [a-straat 1] te [woonplaats] en dat partijen met elkaar dienen over te gaan tot verdeling van de huwelijksgoederengemeenschap.
Tegen de in deze beschikking vervatte beslissing dat alleen de moeder belast is met het ouderlijk gezag van [het kind] en de afwijzing van het verzoek van de vader om een omgangsregeling tussen hem en [het kind] vast te stellen, heeft de vader hoger beroep ingesteld bij het Gerechtshof te Amsterdam.
Nadat het Hof bij tussenbeschikking van 30 maart 2000 de persoonlijke verschijning van de vader had bevolen, heeft het bij eindbeschikking van 12 oktober 2000 de beschikking waarvan beroep bekrachtigd.
De beschikking van het Hof is aan deze beschikking gehecht.
2. Het geding in cassatie
Tegen de beschikking van het Hof heeft de vader beroep in cassatie ingesteld. Het cassatierekest is aan deze beschikking gehecht en maakt daarvan deel uit.
De moeder heeft verzocht het beroep te verwerpen.
De conclusie van de Advocaat-Generaal in buitengewone dienst J.K. Moltmaker strekt tot verwerping van het beroep.
3. Beoordeling van de middelen
De in de middelen aangevoerde klachten kunnen niet tot cassatie leiden. Zulks behoeft, gezien art. 101a RO, geen nadere motivering nu de klachten niet nopen tot beantwoording van rechtsvragen in het belang van de rechtseenheid of de rechtsontwikkeling.
4. Beslissing
De Hoge Raad verwerpt het beroep.
Deze beschikking is gegeven door de raadsheren R. Herrmann, als voorzitter, H.A.M. Aaftink en P.C. Kop, en in het openbaar uitgesproken door de raadsheer R. Herrmann op 21 september 2001.