ECLI:NL:HR:2001:ZC3672
Hoge Raad
- Cassatie
- R. Herrmann
- H.A.M. Aaftink
- P.C. Kop
- Rechtspraak.nl
Echtscheiding en ouderlijk gezag na huwelijk
In deze zaak heeft de moeder op 17 december 1998 een verzoekschrift ingediend bij de Rechtbank te Utrecht met het verzoek om echtscheiding en diverse nevenverzoeken, waaronder het verkrijgen van het één-oudergezag over hun minderjarige kind en het toewijzen van het huurrecht van de echtelijke woning aan haar. De vader heeft het verzoek bestreden. De Rechtbank heeft op 23 juni 1999 de echtscheiding uitgesproken en bepaald dat de moeder het ouderlijk gezag over het kind zal hebben, evenals het huurrecht van de woning. De vader heeft hiertegen hoger beroep ingesteld bij het Gerechtshof te Amsterdam, dat op 12 oktober 2000 de beschikking van de Rechtbank heeft bekrachtigd. De vader heeft vervolgens cassatie ingesteld tegen deze beslissing.
De Hoge Raad heeft de zaak beoordeeld en geconcludeerd dat de klachten van de vader in de cassatieprocedure niet tot cassatie kunnen leiden. De Hoge Raad oordeelt dat de aangevoerde klachten geen nadere motivering behoeven, omdat ze niet nopen tot beantwoording van rechtsvragen die van belang zijn voor de rechtseenheid of de rechtsontwikkeling. De Hoge Raad heeft het beroep van de vader verworpen, waarmee de eerdere beslissingen van de Rechtbank en het Gerechtshof in stand zijn gebleven.
Deze beschikking is gegeven door de raadsheren R. Herrmann, als voorzitter, H.A.M. Aaftink en P.C. Kop, en is openbaar uitgesproken op 21 september 2001.