ECLI:NL:HR:2001:ZC3680

Hoge Raad

Datum uitspraak
14 september 2001
Publicatiedatum
8 april 2013
Zaaknummer
C99/263HR
Instantie
Hoge Raad
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Cassatie
Rechters
  • F.H.J. Mijnssen
  • R. Herrmann
  • A.E.M. van der Putt-Lauwers
  • H.A.M. Aaftink
  • A. Hammerstein
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Cassatie van de Gemeente Utrecht tegen [verweerder] inzake schadevergoeding na ongeval

In deze zaak heeft de Gemeente Utrecht, eiseres tot cassatie, beroep ingesteld tegen een arrest van het Gerechtshof te Amsterdam. Dit arrest volgde op een vordering van [verweerder], die de Gemeente aansprakelijk stelde voor schade die hij had geleden als gevolg van een ongeval op 10 mei 1994. De Rechtbank te Utrecht had de vordering van [verweerder] in eerste instantie afgewezen, maar het Gerechtshof vernietigde dit vonnis en veroordeelde de Gemeente om de helft van de schade aan [verweerder] te vergoeden, op te maken bij staat.

De Gemeente ging in cassatie tegen het arrest van het Hof, terwijl [verweerder] voorwaardelijk incidenteel cassatieberoep instelde. De Hoge Raad heeft de zaak behandeld en de argumenten van de Gemeente verworpen. De Hoge Raad oordeelde dat de klachten van de Gemeente over de motivering van het Hof niet gegrond waren, en dat de feitelijke oordelen van het Hof niet onbegrijpelijk of onvoldoende gemotiveerd waren.

De Hoge Raad heeft de Gemeente in de kosten van het geding in cassatie veroordeeld, en het arrest van het Gerechtshof is bevestigd. Dit arrest is gewezen door de vice-president en een aantal raadsheren, en openbaar uitgesproken op 14 september 2001.

Uitspraak

14 september 2001
Eerste Kamer
Nr. C99/263HR
CP
Hoge Raad der Nederlanden
Arrest
in de zaak van:
DE GEMEENTE UTRECHT, zetelende te Utrecht,
EISERES tot cassatie, voorwaardelijk incidenteel verweerster,
advocaat: mr. J.K. Franx,
t e g e n
[Verweerder], wonende te [woonplaats],
VERWEERDER in cassatie, voorwaardelijk incidenteel eiser,
advocaat: mr. W.G.H. van de Wetering.
1. Het geding in feitelijke instanties
Verweerder in cassatie - verder te noemen: [verweerder] - heeft bij exploit van 31 oktober 1997 eiseres tot cassatie - verder te noemen: de Gemeente - gedagvaard voor de Rechtbank te Utrecht en gevorderd de Gemeente te veroordelen, aan [verweerder] te vergoeden de schade, nader op te maken bij staat, welke schade het gevolg is van het [verweerder] overgekomen ongeval op 10 mei 1994 te Utrecht op de Universiteitsweg/Bolognalaan.
De Gemeente heeft de vordering bestreden.
De Rechtbank heeft bij vonnis van 1 april 1998 de vordering afgewezen.
Tegen dit vonnis heeft [verweerder] hoger beroep ingesteld bij het Gerechtshof te Amsterdam.
Bij arrest van 29 april 1999 heeft het Hof het vonnis waarvan beroep vernietigd en, opnieuw rechtdoende, de Gemeente veroordeeld om aan [verweerder] te vergoeden de helft van de schade, op te maken bij staat, die door hem is geleden als gevolg van het hem op 10 mei 1994 overkomen ongeval.
Het arrest van het Hof is aan dit arrest gehecht.
2. Het geding in cassatie
Tegen het arrest van het Hof heeft de Gemeente beroep in cassatie ingesteld. [Verweerder] heeft voorwaardelijk incidenteel cassatieberoep ingesteld. De cassatiedagvaarding en de conclusie van antwoord tevens houdende voorwaardelijk incidenteel cassatieberoep zijn aan dit arrest gehecht en maken daarvan deel uit.
Partijen hebben over en weer geconcludeerd tot verwerping van het beroep.
De zaak is voor partijen toegelicht door hun advocaten.
De conclusie van de Advocaat-Generaal J. Spier strekt tot verwerping van het (principale) beroep.
3. Boordeling van het middel in het principale beroep
3.1 De Hoge Raad gaat uit van de feiten zoals die zijn vermeld in de conclusie van de Advocaat-Generaal Spier onder 1.1 en 1.2.
3.2 Het middel bestrijdt 's Hofs arrest met een reeks van motiveringsklachten. Zij falen.
Een deel van de tegen 's Hofs beslissing gerichte klachten gaat uit van motiveringseisen die geen steun vinden in het recht.
Voor het overige zijn zij gericht tegen feitelijke oordelen van het Hof die niet onbegrijpelijk of onvoldoende zijn gemotiveerd.
3.3 Nu het middel in het principale beroep faalt, komt het middel in het voorwaardelijk ingestelde incidentele beroep niet aan de orde.
4. Beslissing
De Hoge Raad:
verwerpt het principale beroep;
veroordeelt de Gemeente in de kosten van het geding in cassatie, tot op deze uitspraak aan de zijde van [verweerder] begroot op ƒ 632,20 aan verschotten en ƒ 3.000,-- voor salaris.
Dit arrest is gewezen door de vice-president F.H.J. Mijnssen als voorzitter en de raadsheren R. Herrmann, A.E.M. van der Putt-Lauwers, H.A.M. Aaftink en A. Hammerstein, en in het openbaar uitgesproken door de raadsheer A. Hammerstein op 14 september 2001.