ECLI:NL:HR:2001:ZC3690

Hoge Raad

Datum uitspraak
12 oktober 2001
Publicatiedatum
8 april 2013
Zaaknummer
C99/292HR
Instantie
Hoge Raad
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Cassatie
Rechters
  • F.H.J. Mijnssen
  • R. Herrmann
  • A.E.M. van der Putt-Lauwers
  • J.B. Fleers
  • O. de Savornin Lohman
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Cassatie over geschil inzake declaraties van advocaat en toepassing van de Wet Tarieven in Burgerlijke Zaken

In deze zaak heeft eiseres, een maatschap van advocaten, Foundation Software B.V. gedagvaard voor de Rechtbank te Zwolle, met de vordering om een bedrag van ƒ 5.985,44 te betalen, alsmede wettelijke rente en kosten. Foundation heeft zich verweerd door te stellen dat er sprake was van een geschil in de zin van artikel 32 van de Wet Tarieven in Burgerlijke Zaken (WTBZ), en heeft in reconventie een verklaring voor recht gevorderd dat eiseres tekortgeschoten is in de uitvoering van haar opdracht. De Rechtbank heeft de zaak aangehouden om eiseres de gelegenheid te geven zich tot de Raad van Toezicht te wenden voor een begroting van de declaraties. Eiseres heeft hoger beroep ingesteld bij het Gerechtshof te Arnhem, dat het vonnis van de Rechtbank heeft bekrachtigd. Eiseres heeft vervolgens cassatie ingesteld tegen dit arrest.

De Hoge Raad heeft geoordeeld dat het Hof terecht heeft vastgesteld dat Foundation de declaraties heeft betwist met een beroep op matiging vanwege de slechte afloop van de rechtszaken. De Hoge Raad heeft de middelen van eiseres verworpen en geoordeeld dat de Raad van Toezicht bevoegd is om de declaraties te begroten. De Hoge Raad heeft het beroep verworpen en eiseres in de kosten van het geding in cassatie veroordeeld, tot op deze uitspraak aan de zijde van Foundation begroot op nihil. Dit arrest is gewezen door de vice-president en vier raadsheren, en openbaar uitgesproken op 12 oktober 2001.

Uitspraak

12 oktober 2001
Eerste Kamer
Nr. C99/292HR
AP
Hoge Raad der Nederlanden
Arrest
in de zaak van:
[Eiseres], gevestigd te [vestigingsplaats],
EISERES tot cassatie,
advocaat: aanvankelijk mr. H.M.L. Brands,
thans mr. P.C.M. Van Schijndel,
t e g e n
FOUNDATION SOFTWARE B.V., gevestigd te Almere,
VERWEERSTER in cassatie,
niet verschenen.
1. Het geding in feitelijke instanties
Eiseres tot cassatie - verder te noemen: [eiseres] - heeft bij exploit van 25 februari 1997 verweerster in cassatie - verder te noemen: Foundation - gedagvaard voor de Rechtbank te Zwolle en gevorderd Foundation te veroordelen tegen behoorlijk bewijs van kwijting aan haar te betalen de som van ƒ 5.985,44, zomede de wettelijke rente vanaf de vervaldata der respectieve declaraties, per 18 februari 1997 ƒ 119,43 bedragende, te vermeerderen met de verdere wettelijke rente tot aan de dag der algehele voldoening, alsmede vergoeding van de redelijke kosten ter verkrijging van voldoening buiten rechte, die, vastgesteld op basis van het incassotarief van de Nederlandse Orde van Advocaten, ƒ 897,82 belopen.
Bij conclusie van antwoord heeft Foundation zich primair op het standpunt gesteld dat sprake was van een geschil in de zin van art. 32 WTBZ en subsidiair de vordering bestreden en in reconventie verklaring voor recht gevorderd dat [eiseres] in de uitvoering van haar opdracht ernstig is tekortgeschoten onder veroordeling van [eiseres] tot betaling van ƒ 8.000,-- wegens nodeloos gemaakte kosten en voor het overige met veroordeling van [eiseres] om de door Foundation geleden schade (vermeerderd met de wettelijke rente als volgens de Wet) te vergoeden, op te maken bij staat en te vereffenen volgens de wet.
[Eiseres] heeft de vordering in reconventie bestreden.
De Rechtbank heeft bij tussenvonnis van 11 maart 1998 de zaak aangehouden teneinde [eiseres] de gelegenheid te geven zich tot de Raad van Toezicht te wenden om een begroting te doen op maken als bedoeld in art. 32 WTZB.
Tegen dit vonnis heeft [eiseres] hoger beroep ingesteld bij het Gerechtshof te Arnhem.
Bij arrest van 15 juni 1999 heeft het Hof het bestreden vonnis bekrachtigd.
Het arrest van het Hof is aan dit arrest gehecht.
2. Het geding in cassatie
Tegen het arrest van het Hof heeft [eiseres] beroep in cassatie ingesteld. De cassatiedagvaarding is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
Tegen de niet verschenen Foundation is verstek verleend.
De conclusie van de Advocaat-Generaal J.L.R.A. Huydecoper strekt tot verwerping van het beroep.
3. Beoordeling van de middelen
3.1 In cassatie kan worden uitgegaan van het volgende.
(i) [Eiseres], een maatschap waarbinnen de advocatenpraktijk wordt uitgeoefend, heeft in 1995 en 1996 in opdracht en voor rekening van Foundation juridische bijstand verleend aan deze vennootschap. Deze bijstand, die in belangrijke mate betrekking had op het aan een werknemer van Foundation verleende ontslag op staande voet, bestond uit het voeren van een aantal gerechtelijke procedures en het verrichten van alle daarmede samenhangende advocaat- en procureurswerkzaamheden. Die procedures, een vijftal, zijn alle beslecht in het nadeel van Foundation.
(ii) Ter zake van de door haar verrichte werkzaamheden heeft [eiseres] aan Foundation declaraties gezonden tot een bedrag van ƒ 33.765,68. De vijf meest recente daarvan, tezamen belopend ƒ 5.985,44, zijn onbetaald gebleven. In de declaraties is een uurtarief gehanteerd dat nooit lager lag dan ƒ 370,--.
3.2 Tegen de vordering tot betaling van, wat de hoofdsom betreft, het in 3.1 onder (ii) genoemde bedrag van ƒ 5.985,44 heeft Foundation zich primair verweerd met het betoog dat de declaraties gematigd zouden moeten worden in het licht van de slechte afloop van de zaken waarop zij betrekking hebben en dat derhalve sprake is van een geschil "in de zin van artikel 32 van de Wet Tarieven in Burgerlijke zaken, welk geschil uitsluitend ter beoordeling is van de Raad van Toezicht (…...)." Subsidiair, immers uitsluitend voor het geval de Rechtbank van oordeel mocht zijn dat zij wel bevoegd was van de vordering kennis te nemen, beriep Foundation zich op opschorting dan wel verrekening met een door haar in reconventie gevorderde vergoeding ter zake van schade door haar geleden als gevolg van het feit dat [eiseres] ernstig is tekortgeschoten in de uitvoering van de door haar Foundation verstrekte opdracht.
De Rechtbank, van oordeel dat [eiseres] niet in haar vordering kon worden ontvangen zolang er geen begroting door de Raad van Toezicht is gegeven, heeft de behandeling van de zaak aangehouden teneinde [eiseres] de gelegenheid te geven zich tot de Raad van Toezicht te wenden om door deze een begroting te doen opmaken als bedoeld in artikel 32 WTBZ. "Het door de Raad begrote bedrag zal vervolgens onderwerp van geschil in deze procedure kunnen zijn", aldus de Rechtbank.
3.3 In hoger beroep, waar Foundation het voorwaardelijke karakter van haar subsidiaire verweer en van haar vordering in reconventie heeft laten vallen, heeft het Hof de grieven van [eiseres], die onder meer inhielden dat de WTBZ hier niet van toepassing is omdat de Raad van Toezicht bij de beoordeling van de hoogte van declaraties met de slechte afloop van de zaak geen rekening mag houden (grief III) alsook omdat gedeclareerd is overeenkomstig een tussen [eiseres] en Foundation gemaakte prijsafspraak (grief IV), verworpen. Ten overvloede heeft het Hof nog overwogen dat de zaak pas bij de Rechtbank kan terugkomen nadat onherroepelijk "over eventuele matiging c.q. de hoogte van de declaraties is beslist" en dat dan alleen nog kan worden voortgeprocedeerd over de gestelde tekortkoming in de nakoming van de opdracht en de daaraan verbonden gevolgen.
3.4 Middel I, dat uit twee onderdelen bestaat, klaagt dat het Hof ten onrechte heeft nagelaten te onderzoeken of Foundation haar recht om zich erop te beroepen dat begroting van de declaraties door de Raad van Toezicht dient plaats te vinden, heeft verwerkt.
Onderdeel 1 kan wegens gemis aan feitelijke grondslag niet tot cassatie leiden. Anders dan het onderdeel tot uitgangspunt neemt, ziet het oordeel van het Hof dat het aan de Raad van Toezicht is de in geschil zijnde declaraties te begroten op de voet van art. 32 WTBZ immers niet op de declaraties die reeds door Foundation zijn betaald.
Onderdeel 2 heeft betrekking op de overige, niet door Foundation voldane, declaraties. Het onderdeel faalt omdat het Hof als rechter die over de feiten oordeelt kennelijk en niet onbegrijpelijk in de stellingen van [eiseres] niet een - los van de door [eiseres] gestelde maar door het Hof niet aangenomen prijsafspraak staand - beroep op rechtsverwerking heeft gelezen.
3.5.1 Middel II, dat met het Hof - terecht - tot uitgangspunt neemt dat onder een "verschil over het salaris, door den advocaat aan den cliënt berekend" in de zin van art. 32 WTBZ moet worden verstaan een geschil over de hoogte van het bedrag van de declaratie, keert zich tegen het oordeel van het Hof dat, nu Foundation de declaraties heeft betwist met een beroep op matiging in verband met de afloop van de zaak, van een zodanig geschil sprake is. Naar het middel betoogt, is van een geschil over de hoogte van het bedrag van de declaratie als hiervoor bedoeld slechts dan sprake indien wordt betwist dat het in rekening gebrachte bedrag in overeenstemming met art. 30 WTBZ is berekend "naar de mate van het belang en de moeilijkheid der zaken, mitsgaders van den tijd, welke daaraan besteed heeft moeten worden." Wordt, aldus het middel, de verschuldigdheid van het honorarium op andere gronden betwist, dan staat de advocaat slechts de weg van een gewone procedure voor de rechter open.
3.5.2 Het middel berust kennelijk op de opvatting dat a) uitsluitend aan de hand van het bepaalde in art. 30 dient te worden beoordeeld of sprake is van een zodanige betwisting dat het geschil moet worden aangemerkt als een geschil over de hoogte van de declaratie waarvoor de bijzondere rechtsgang van de derde titel van de WTBZ dient te worden gevolgd en b) dat onder "het belang der zaken" als bedoeld in art. 30 niet mede kan worden begrepen de (slechte) afloop van de zaak.
Deze opvatting kan echter niet als juist worden aanvaard. Bij de beoordeling van de vraag of de advocaat zijn declaratie overeenkomstig het voorschrift van art. 30 heeft berekend naar de mate van het belang en de moeilijkheid van de zaak alsmede van de daaraan bestede tijd, dient niet alleen de in artikel 35 bedoelde rechter maar, naar in de derde titel van de WTBZ besloten ligt, ook de Raad van Toezicht te handelen met inachtneming van het tweede lid van dit artikel. Het daarin bepaalde staat niet eraan in de weg dat bij de begroting van de declaratie rekening wordt gehouden met de (slechte) afloop van de zaak, een factor die overigens ook door de advocaat als onderdeel van het in art. 30 bedoelde belang van de zaak kan worden meegewogen bij de berekening van het hem toekomende salaris. Het Hof heeft derhalve terecht geoordeeld dat, nu Foundation het bedrag van de declaratie betwist met een beroep op matiging in verband met de slechte afloop van de zaak, sprake is van een geschil over de hoogte van de declaratie. Ook middel II faalt.
4. Beslissing
De Hoge Raad:
verwerpt het beroep;
veroordeelt [eiseres] in de kosten van het geding in cassatie, tot op deze uitspraak aan de zijde van Foundation begroot op nihil.
Dit arrest is gewezen door de vice-president F.H.J. Mijnssen als voorzitter en de raadsheren R. Herrmann, A.E.M. van der Putt-Lauwers, J.B. Fleers en O. de Savornin Lohman, en in het openbaar uitgesproken door de raadsheer A. Hammerstein op 12 oktober 2001.