ECLI:NL:HR:2001:ZD2514
Hoge Raad
- Cassatie
- W.E. Haak
- G.J.M. Corstens
- A.M.M. Orie
- A.J.A. van Dorst
- B.C. de Savornin Lohman
- Rechtspraak.nl
Vernietiging van de beschikking van het Gerechtshof inzake niet-ontvankelijkheid van het Openbaar Ministerie in strafvervolging
In deze zaak heeft de Hoge Raad op 30 oktober 2001 uitspraak gedaan over een cassatieberoep tegen een beschikking van het Gerechtshof te 's-Gravenhage. De zaak betreft een verdachte die procuratiehouder was bij [C B.V.], een groothandel in farmaceutische producten. De verdachte was betrokken bij een civiele procedure waarin [C B.V.] een tegenvordering had ingesteld tegen een Zwitserse vennootschap, maar deze tegenvordering werd ingetrokken nadat bleek dat deze geen grondslag had. Tijdens deze procedure rees het vermoeden dat de verdachte strafbare feiten had gepleegd, wat leidde tot een gerechtelijk vooronderzoek en een kennisgeving van verdere vervolging. Het Gerechtshof had het bezwaarschrift van de verdachte gegrond verklaard en de verdachte buiten vervolging gesteld, met als argument dat de rechter niet vrijstond om aangifte te doen van strafbare feiten die in het kader van de civiele procedure aan hem waren medegedeeld.
De Hoge Raad oordeelde dat het Hof ten onrechte had geoordeeld dat het Openbaar Ministerie niet-ontvankelijk was in zijn vervolging. De Hoge Raad benadrukte dat de rechter in dit geval wel degelijk de bevoegdheid had om aangifte te doen, gezien de omstandigheden van de zaak. De Hoge Raad vernietigde de beschikking van het Gerechtshof en wees de zaak terug naar het Gerechtshof voor verdere behandeling. Dit arrest onderstreept het belang van de waarheidsvinding in civiele procedures en de rol van de rechter in het waarborgen van een eerlijk proces, waarbij de rechter niet mag worden misleid door partijen die onterecht vorderingen instellen.