ECLI:NL:HR:2001:ZD2516
Hoge Raad
- Cassatie
- W.E. Haak
- G.J.M. Corstens
- A.M.M. Orie
- A.J.A. van Dorst
- B.C. de Savornin Lohman
- Rechtspraak.nl
Cassatie tegen beschikking Gerechtshof over vervolging verdachte in civiele procedure
In deze zaak gaat het om een cassatieberoep tegen een beschikking van het Gerechtshof te 's-Gravenhage, die op 4 november 1999 werd gegeven. De verdachte, een groothandel in farmaceutische producten, was in een civiele procedure verwikkeld met de Zwitserse vennootschap [D] S.A. over een betalingsachterstand van f 562.942,10. De verdachte had een tegenvordering ingesteld wegens onverschuldigde betaling van managementfees, die zij als onterecht beschouwde. Deze tegenvordering werd echter ingetrokken nadat de Zwitserse vennootschap bewijsstukken had overgelegd die de onjuistheid van de vordering aantoonden. De rechter in de civiele procedure had het vermoeden dat de verdachte strafbare feiten had gepleegd en bracht deze stukken ter kennis van het Openbaar Ministerie, wat leidde tot een gerechtelijk vooronderzoek en een kennisgeving van verdere vervolging tegen de verdachte voor valsheid in geschrift.
Het Gerechtshof verklaarde het bezwaarschrift van de verdachte gegrond en stelde haar buiten vervolging, met de overweging dat de rechter niet vrijstond om aangifte te doen van strafbare feiten die hem in het kader van de civiele procedure waren medegedeeld. De Hoge Raad oordeelde echter dat het Hof een onjuiste rechtsopvatting had en dat de rechter in dit geval wel degelijk de bevoegdheid had om aangifte te doen. De Hoge Raad vernietigde de beschikking van het Hof en wees de zaak terug voor herbehandeling.
De Hoge Raad benadrukte dat de belangen van de verdachte en de fundamentele rechten in een eerlijk proces zwaar wegen, maar dat in dit geval de verdachte zelf de rechter had misleid door een gefingeerde vordering in te stellen. Dit leidde tot de conclusie dat de rechter in het kader van art. 161 Sv de bevoegdheid had om aangifte te doen, en dat het Openbaar Ministerie niet-ontvankelijk was verklaard op basis van een onjuiste rechtsopvatting van het Hof.