ECLI:NL:HR:2001:ZD2765

Hoge Raad

Datum uitspraak
6 november 2001
Publicatiedatum
8 april 2013
Zaaknummer
00407/00
Instantie
Hoge Raad
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Beschikking
Rechters
  • W.J.M. Davids
  • G.J.M. Corstens
  • B.C. de Savornin Lohman
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Ontvankelijkheid van het cassatieberoep in wrakingsverzoek onder de Wet Mulder

In deze zaak gaat het om de ontvankelijkheid van een cassatieberoep dat is ingesteld door de betrokkene in het kader van een wrakingsverzoek. De Hoge Raad heeft op 6 november 2001 uitspraak gedaan in deze kwestie, die voortvloeit uit een beschikking van het Gerechtshof te Leeuwarden van 9 februari 2000. De betrokkene was eerder niet-ontvankelijk verklaard door de Arrondissementsrechtbank te Leeuwarden in zijn verzoek tot wraking van de Kantonrechter te Beetsterzwaag, dat was ingediend in het kader van de Wet Administratiefrechtelijke Handhaving Verkeersvoorschriften (WAHV).

De Hoge Raad overweegt dat de betrokkene in de beroepsprocedure een wrakingsverzoek heeft ingediend, waarop de artikelen 512 tot en met 519 van het Wetboek van Strafvordering van overeenkomstige toepassing zijn. Volgens artikel 515, vijfde lid, van het Wetboek van Strafvordering staat er geen rechtsmiddel open tegen de beslissing op een verzoek om wraking. Dit betekent dat de betrokkene niet-ontvankelijk moet worden verklaard in zijn cassatieberoep.

De Advocaat-Generaal Jörg heeft geconcludeerd tot niet-ontvankelijkheid van het cassatieberoep, zowel primair als subsidiair. De Hoge Raad heeft kennisgenomen van het schriftelijk commentaar van de betrokkene op deze conclusie. Uiteindelijk heeft de Hoge Raad de betrokkene niet-ontvankelijk verklaard in zijn beroep, waarmee de eerdere beslissingen van de lagere rechters in stand zijn gebleven.

Uitspraak

6 november 2001
Strafkamer
nr. 00407/00 B
LR/SM
Hoge Raad der Nederlanden
Beschikking
op het beroep in cassatie tegen een beschikking van het Gerechtshof te Leeuwarden van 9 februari 2000, nummer R99/00294, op een beroepschrift van:
[betrokkene], wonende te
[woonplaats].
1. De bestreden beschikking
Het Hof heeft zich onbevoegd verklaard kennis te nemen van het door [betrokkene] ingestelde hoger beroep tegen de beschikking van de Arrondissementsrechtbank te Leeuwarden van 13 oktober 1999, waarbij [betrokkene] niet-ontvankelijk is verklaard in zijn, in een zaak welke wordt behandeld krachtens de Wet Administratiefrechtelijke Handhaving Verkeersvoorschriften gedane, verzoek tot wraking van de Kantonrechter te Beetsterzwaag.
Het beroep is op de wijze als voorzien in de Wet administratiefrechtelijke handhaving verkeersvoorschriften (WAHV) ingesteld door de betrokkene. Deze heeft bij schriftuur middelen van cassatie voorgesteld.
De Advocaat-Generaal Jörg heeft geconcludeerd primair tot niet-ontvankelijkheid van de poging het rechtsmiddel van beroep in cassatie aan te wenden, subsidiair tot niet-ontvankelijkheid van het ingestelde beroep.
De Hoge Raad heeft kennis genomen van het schriftelijk commentaar van de betrokkene op de conclusie van de Advocaat-Generaal.
3. Beoordeling van de ontvankelijkheid van het beroep
3.1. De betrokkene heeft in een beroepsprocedure als bedoeld in art. 9 WAHV een wrakingsverzoek ingediend. Op de behandeling van dit verzoek zijn krachtens art. 12a WAHV de art. 512 t/m 519 Sv van overeenkomstige toepassing.
3.2. De Rechtbank heeft de betrokkene niet-ontvankelijk verklaard in het wrakingsverzoek. Na hiertegen door de betrokkene ingesteld hoger beroep, heeft het Hof in de bestreden beschikking zich onbevoegd verklaard.
3.3. Volgens het in deze zaak van overeenkomstige toepassing zijnde art. 515, vijfde lid, Sv staat tegen de beslissing op het verzoek om wraking geen rechtsmiddel open. Hieruit volgt dat de betrokkene niet-ontvankelijk moet worden verklaard in zijn cassatieberoep.
4. Beslissing
De Hoge Raad verklaart de betrokkene niet-ontvankelijk in zijn beroep.
Deze beschikking is gegeven door de vice-president W.J.M. Davids als voorzitter, en de raadsheren G.J.M. Corstens en B.C. de Savornin Lohman, in bijzijn van de waarnemend-griffier M.I. Veldt-Foglia, in raadkamer en uitgesproken ter openbare terechtzitting van
6 november 2001.