ECLI:NL:HR:2002:AD4923
Hoge Raad
- Cassatie
- R. Herrmann
- A.E.M. van der Putt-Lauwers
- O. de Savornin Lohman
- A. Hammerstein
- Rechtspraak.nl
Vernietiging van het vonnis van de Rechtbank te Zwolle inzake schadevergoeding na arbeidsongeval
In deze zaak heeft de Hoge Raad op 18 januari 2002 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure tussen Albert Heijn B.V. en een verweerster die schadevergoeding vorderde na een arbeidsongeval. De verweerster, werkzaam als verkoopster/cassière bij Albert Heijn, had op 27 mei 1994 een ongeval gehad in het filiaal te Lelystad, waarbij zij ten val kwam door uiensnippers en visresten op de grond. De Kantonrechter te Lelystad had de vordering van de verweerster toegewezen, maar Albert Heijn ging in hoger beroep bij de Rechtbank te Zwolle, die de eerdere vonnissen bekrachtigde. Albert Heijn stelde dat de Rechtbank een onjuiste rechtsopvatting had door te oordelen dat zij niet aan haar zorgplicht had voldaan, omdat er geen ongevalsrapportage was opgemaakt.
De Hoge Raad oordeelde dat de bewijslast met betrekking tot de zorgplicht van de werkgever op de werkgever rust, zoals vastgelegd in artikel 7:658 BW. De Hoge Raad vernietigde het vonnis van de Rechtbank en verwees de zaak naar het Gerechtshof te Arnhem voor verdere behandeling. De Hoge Raad oordeelde dat de Rechtbank ten onrechte had geoordeeld dat Albert Heijn niet aan haar stelplicht had voldaan, enkel op basis van het ontbreken van een ongevalsrapportage. De Hoge Raad benadrukte dat de werkgever verplicht is om een ongevalsrapportage op te maken, en dat het ontbreken daarvan een belangrijke factor is in de beoordeling van de zorgplicht.
De Hoge Raad heeft Albert Heijn in de kosten van het geding in cassatie veroordeeld, tot op deze uitspraak begroot op € 323,43 aan verschotten en € 1.590,-- voor salaris. Deze uitspraak heeft belangrijke implicaties voor de aansprakelijkheid van werkgevers in gevallen van arbeidsongevallen, vooral met betrekking tot de bewijslast en de verplichting tot rapportage.